
Wie was de (materiële) werkgever van verzoeker?
Voor deze vraag zag de rechtbank Den Haag zich gesteld. Verzoeker wendde zich tot de rechter, omdat hij op 4 april 2020 letsel opliep tijdens het verrichten van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van een glasvezelnetwerk. Zijn linkerhand raakte bekneld tussen de compressor en de trekhaak van een auto.
KPN had aan Allinq de opdracht gegeven om een glasvezelnetwerk aan te leggen aan de Bezuidenhoutseweg. Allinq, de hoofdaannemer, schakelde als onderaannemer HVI Infratechniek B.V. in (gedaagde 1 in de procedure). Op haar beurt schakelde HVI als (onder)-onderaannemer Palmax Infratrechniek B.V. in (gedaagde 2 in de procedure). Uiteindelijk was het verzoeker, ingeschakeld door Palmax, die de schone taak had om de werkzaamheden verrichten.
Verzoekster sprak Palmax en HVI aan als zijnde de materiële werkgevers op basis van artikel 7:658 lid 4 BW. Palmax verscheen niet in de procedure. HVI voerde wel verweer. Zij stelde niet als de werkgever van verzoeker aangemerkt te kunnen worden, omdat zij geen invloed had op de wijze waarop de werkzaamheden door Palmax werden uitgevoerd. Ook had zij geen invloed op de werkomstandigheden van verzoeker. De leiding van het project lag bij Allinq: zij gaf werkinstructies en hield toezicht op de werkzaamheden (ook ter plaatse).
Maatstaf
Algemeen bekend is dat werkgeversaansprakelijkheid niet uitsluitend mogelijk is in geval van een arbeidsovereenkomst tussen de benadeelde en de partij voor wie de werkzaamheden worden verricht. Met de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid (Stb. 1998, 300) heeft de wetgever ook ingeleende werknemers, die aldus werkzaamheden feitelijk verrichten bij een andere partij dan de eigen werkgever, willen voorzien in de bescherming van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW.
De rechtbank beoordeelde het verzoek volgens de in het Davelaar/Allspan-arrest neergelegde maatstaf. Vereist is dat benadeelde voor de zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij die werkzaamheden verricht. Of dit het geval is, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaald moeten worden, waarbij onder meer van belang zijn de feitelijke verhouding tussen betrokkenen en de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede de mate waarin de “werkgever”, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.
Eveneens vereist is dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in de uitoefening van het beroep of bedrijf van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. De werkzaamheden had de derde ook door eigen werknemers moeten kunnen laten verrichten.
HVI gaat vrijuit, Palmax niet
Het in rechte voeren van verweer door HVI wierp zijn vruchten af: de rechtbank oordeelde dat HVI niet als materiële werkgever van verzoeker aangemerkt kon worden. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor in 2023 bleek dat verzoeker als zzp’er alleen voor Palmax werkte, enkel van Palmax instructies kreeg voor de uit te voeren werkzaamheden en het ongeval bij Palmax werd gemeld. Uit niets bleek dat HVI instructies aan verzoeker gaf, zeggenschap had over zijn werkzaamheden en/of toezicht hield op de werkzaamheden. Volgens de rechtbank was volstrekt helder dat de rol van HVI beperkt was tot het uitbesteden van de werkzaamheden aan Palmax, en dat HVI zich niet bemoeide met de invulling en uitvoering van de werkzaamheden. Dat HVI de compressor aan Palmax ter beschikking had gesteld voor het uitvoeren van de werkzaamheden, deed aan het voorgaande niets af. Het verstrekken van werkmateriaal leidt dus niet automatisch tot een instructieplicht.
Het niet-verschijnen in de procedure is Palmax duur komen te staan: zij krijgt de rekening gepresenteerd. Een uitvoerige, inhoudelijke beoordeling kwam er niet aan te pas. Slechts beoordeeld moest worden of het verzoek op de wet was gegrond en niet onrechtmatig werd geacht. De schade wordt nog vastgesteld in een schadestaatprocedure.