Home Verzekerde die zijn leugenachtige verklaring erkent, hoeft externe onderzoekskosten niet terug te betalen

Verzekerde die zijn leugenachtige verklaring erkent, hoeft externe onderzoekskosten niet terug te betalen

Algemeen bekend is dat het de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde niet is toegestaan om te frauderen. Om in de bewoordingen van het Burgerlijk Wetboek te spreken: op grond van artikel 7:941 lid 5 BW bestaat doorgaans geen recht op uitkering indien de meldings- en/of informatieplicht bij verwezenlijking van het verzekerde risico niet wordt nagekomen, met het opzet om de verzekeraar te misleiden. (Nagenoeg) alle verzekeraars hebben een gelijkluidende bepaling eveneens opgenomen in hun polisvoorwaarden. Als de verzekeraar van mening is dat sprake is van fraude, zal zij naast het ontzeggen van dekking ook veelal de gemaakte kosten (verband houdende met de fraude) terugvorderen.

Voor de verzekeraar is het evenwel een lastige opgave om te bewijzen dat sprake is geweest van opzet tot misleiding. Hoewel opvallende inconsistenties of onwaarheden in afgegeven verklaringen veelal het vermoeden doen rijzen dat geprobeerd wordt om de verzekeraar te misleiden, loopt het geregeld spaak op de ‘opzettelijkheid’. In veruit de meeste situaties wordt niet erkend dat iemand de bedoeling had om de verzekeraar te bewegen een uitkering te verstrekken, terwijl daar eigenlijk geen recht op bestond. Vervolgens kan de vordering van de verzekeraar ook stranden vanwege het feit dat in de polisvoorwaarden een ruimere omschrijving van het begrip ‘fraude’ (t.o.v. het Burgerlijk Wetboek) wordt gehanteerd. De rechter zal de vordering van de verzekeraar beoordelen (en mogelijk, vanwege de engere reikwijdte, afwijzen) volgens de in artikel 7:941 lid 5 neergelegde definitie, omdat in de polisvoorwaarden ten aanzien van fraude aangesloten moet worden bij de terminologie van artikel 7:941 lid 5 BW.1

Ongeval op het circuit

Verschillende perikelen die aan honorering van fraude én dientengevolge het toewijzen van daaruit voortvloeiende kosten in de weg staan, komen terug in de zaak waarover de rechtbank Overijssel zich boog2. Het ging om een garageverzekering die bedrijf X bij ASR had afgesloten, gedaagde 1 was bij dat bedrijf werkzaam. Hij reed in 2021 schade aan de auto van gedaagde 2 (een klant van het bedrijf). De schadegebeurtenis werd door het bedrijf bij ASR gemeld, maar nadien ontving ASR een anonieme tip dat de auto de schade opliep tijdens het racen op het circuit in Assen. ASR schakelde toen extern onderzoeksbureau I-TEK in om onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval. In basis is dat begrijpelijk, aangezien een verzekeraar niet snel een fraude standpunt kan innemen. Bovendien zal zij behoorlijk bewijs nodig zal hebben om dat standpunt te voorzien van de vereiste onderbouwing.

In de polisvoorwaarden van ASR werd in de algemene voorwaarden (AVZ 18-01) in artikel 6.2 bepaald dat met fraude onder andere wordt bedoeld dat niet eerlijk wordt verteld wat er is gebeurd. Eén van de maatregelen die dan genomen wordt, is het terugvorderen van de gemaakte kosten.

In een interview met I-TEK verklaarde gedaagde 2 dat hij niet aanwezig was bij het ongeval en niet wist waar gedaagde 1 met de auto aan het rijden was. Dat bleek na onderzoek van I-TEK niet juist te zijn: gedaagde 2 was wel degelijk aanwezig bij het ongeval.

De gevorderde, hoofdelijke veroordeling van de gemaakte onderzoekskosten werd integraal ten aanzien van gedaagde 2, met wie ASR geen contractuele relatie heeft, afgewezen. Het was duidelijk dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken; in zoverre werd voldaan aan de gehanteerde begripsomschrijving van fraude in de polisvoorwaarden. Echter, ASR had onvoldoende onderbouwd dat gedaagde 2 had gelogen met de intentie om ASR te benadelen. Aan het relativiteitsvereiste werd niet voldaan.

Extern onderzoek had achterwege kunnen blijven

Gedaagde 2, die zich als verzekerde op de polis moest houden aan de afspraken in de verzekeringsvoorwaarden van ASR, erkende dat hij had gelogen en dus niet eerlijk had verteld wat er was gebeurd. Zijn tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst kwam vast komen te staan. Hij moest daarom wél de gemaakte kosten door ASR in verband met de vaststelling van aansprakelijkheid vergoeden, maar: enkel mits de verrichte werkzaamheden noodzakelijkerwijs waren alsook de omvang van de kosten redelijk zijn. De kantonrechter was van oordeel dat ASR geen gebruik hoefde te maken van de diensten van I-TEK, omdat op het schadeaangifteformulier het adres van het circuit was genoteerd. Voor ASR had aldus duidelijk moeten zijn dat het ongeval daar mogelijk had plaatsgevonden, waardoor gedaagde 1 geen recht had uitkering.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat ASR had kunnen volstaan met een beperkt onderzoek naar de locatie van het ongeval, aangezien juist de locatie in dit geval bepalend was voor haar uitkeringsplicht. Het was niet nodig om een uitgebreid onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond. Ook was het interviewen van gedaagde 2 en andere getuigen niet noodzakelijk.

De vordering met betrekking tot de externe onderzoekskosten ad € 9.145,51 werd daarom afgewezen. De interne onderzoekskosten van ASR kwamen wel voor rekening van gedaagde 1. Hij voerde daar geen verweer tegen.

Hoewel juist goed voorstelbaar is dat ASR voor het ontzeggen van dekking niet over één nacht ijs wilde gaan, heeft dat in dit geval niet haar vruchten afgeworpen.

  1. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1763 ↩︎
  2. Rechtbank Overijssel 14 oktober 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:6122 ↩︎

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven