De (niet zo) redelijke kosten van rechtsbijstand
De vergoeding van buitengerechtelijke kosten lijdt in letselschadezaken niet zelden tot discussie. Verzekeraars en belangenbehartigers verschillen geregeld van inzicht over de vraag of de geclaimde kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan en of deze kosten dus (volledig) voor vergoeding in aanmerking komen. In een recente uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt nogmaals bevestigd dat de kennis en ervaring van een belangenbehartiger relevant zijn voor de beoordeling wat een redelijk uurtarief is en hoeveel uren een belangenbehartiger aan bepaalde werkzaamheden redelijkerwijs zou moeten besteden.
Op grond van art. 6:96 lid 2 BW geldt dat als er een wettelijke verplichting bestaat om schade te vergoeden, ook de redelijke kosten voor verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen. Volgens vaste rechtspraak geldt daarbij de dubbele redelijkheidstoets: voor toewijzing van vergoeding van deze kosten moet komen vast te staan dat het redelijk is om in dit geval deskundige bijstand in te roepen en de omvang van de gemaakte kosten moet redelijk zijn.
In de zaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 september 2025, ging het kort gezegd om eiseres, die gewond is geraakt bij een verkeersongeval. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval namens haar verzekerde erkend. Eiseres heeft een belangenbehartiger in de arm genomen om haar te helpen bij de schadeafhandeling en Achmea heeft vervolgens aan de belangenbehartiger gevraagd om haar te informeren over zijn opleiding, werkervaring en referenties zodat Achmea kan toetsen of sprake is van deskundige bijstand. De belangenbehartiger heeft vervolgens slechts laten weten dat hij bijna 45 jaar tandarts is en dat hij daarnaast uitgebreide algemene juridische ervaring op tal van rechtsgebieden heeft. Hij was niet bereid om informatie over zijn diploma’s te verstrekken.
Achmea heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat zij de kosten van de belangenbehartiger niet hoefde te vergoeden, omdat zij de redelijkheid van deze kosten niet kon beoordelen. Volgens de kantonrechter is dat terecht. Zij overweegt dat een partij als Achmea het recht heeft om vragen te stellen over de deskundigheid van de belangenbehartiger van een persoon aan wie zij schade moet vergoeden. De antwoorden op die vragen kunnen volgens de kantonrechter namelijk relevant zijn bij de bepaling van de omvang van de vergoedingsplicht die Achmea heeft. Zo is de kennis en ervaring van een belangenbehartiger relevant voor de beoordeling wat een redelijk uurtarief is en hoeveel uren een belangenbehartiger aan bepaalde werkzaamheden redelijkerwijs zou moeten besteden. De rechter verwijst daarbij naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2024, waarin algemene uitgangspunten zijn geformuleerd over de verhouding tussen verzekeraar en belangenbehartiger. In dit arrest heeft het hof benadrukt dat aansluiting bij een register, keurmerk of beroepsvereniging een belangrijk gezichtspunt is, omdat dit borg staat voor kwaliteits- en gedragsnormen. Nu de belangenbehartiger van eiseres ‘ongebonden’ is, geldt volgens de kantonrechter dat de vraag naar zijn kennis, ervaring en deskundigheid extra relevant is.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat Achmea zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij de dubbele redelijkheid van de kosten van de belangenbehartiger niet kon beoordelen en dat zij deze daarom niet hoefde te vergoeden.
Daarnaast geldt dat eiseres volgens de kantonrechter ook in de onderhavige procedure niet heeft aangetoond dat de kosten voldoen aan de eisen die gelden voor vergoeding. Zo staat niet vast dat eiseres schade lijdt als Achmea de kosten van haar belangenbehartiger niet vergoedt. Dit terwijl het, om voor vergoeding in aanmerking te komen, wel moet om schade die door eiseres wordt geleden (en niet om schade van de belangenbehartiger). Bovendien heeft eiseres de dubbele redelijkheid van de kosten die zij vordert, onvoldoende onderbouwd. Zo betreffen de kosten de werkzaamheden voor het opstellen van een schadestaat, waarmee zeven uren tegen een uurtarief van € 70,00 zouden zijn gemoeid. Hierover merkt de kantonrechter op dat hoewel dit uurtarief niet hoog is, deze kosten alsnog lastig te beoordelen zijn bij een gemachtigde die niet juridisch geschoold is. Over de omvang van de door hem bestede uren, heeft hij geen nadere toelichting gegeven en op deze manier heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat de gevorderde kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets, aldus de rechtbank.