Beëindiging van een slapend dienstverband. Hof geeft duidelijkheid over toepassing Xella-vergoeding
In een op 8 oktober 2021 gepubliceerde uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het hof meer duidelijkheid gegeven over het berekenen van de transitievergoeding bij beëindiging van het dienstverband na langdurige ziekte.
Wat was er aan de hand?
Werknemer was van 1 september 1989 tot en met 31 juli 2020 in dienst bij werkgever. Op 11 mei 2014 raakte werknemer arbeidsongeschikt. Werknemer was niet in staat de eigen dan wel aangepaste werkzaamheden te verrichten. Aan werknemer is per 8 mei 2016 een WIA-uitkering toegekend. Op 12 april 2019 heeft werknemer aan werkgever verzocht de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De werkgever stemde hier niet mee in en verzocht vervolgens zelf het UWV om de arbeidsovereenkomst op grond van langdurige ziekte (b-grond) op te zeggen. Het UWV verleende op 27 januari 2020 toestemming en op 11 februari 2020 zegde werkgever de arbeidsovereenkomst op tegen 1 augustus 2020. Werkgever keerde op 1 september 2020 een transitievergoeding uit van EUR 47.817,- bruto. Werknemer was het hier niet mee eens en maakte aanspraak op een transitievergoeding van EUR 74.894,- bruto. Werkgever stemde hier niet mee in. Werknemer verzocht de rechter de werkgever te veroordelen tot betaling van EUR 27.077,- bruto als het restant van de transitievergoeding.
Wat is de rechtsvraag?
De vraag is of bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding in het geval de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging met toestemming van het UWV, moet worden uitgegaan van de dag na die waarop de loondoorbetalingsverplichting van werkgever tijdens ziekte is verstreken (2016), de zogenaamde Xella-vergoeding, of de dag na die waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (2020).
Wat oordeelt de kantonrechter?
Werkgever stelde zich op het standpunt dat bij berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de datum van het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering (2016). De werkgever verwees daarbij naar het Xella-arrest. Het Hof oordeelde echter anders.
In de Xella-uitspraak heeft de Hoge Raad overwogen dat de compensatieregeling en de wetgeschiedenis meebrengen dat een slapend dienstverband in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat verzoekt en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. De Hoge Raad heeft beslist dat, als voldaan is aan de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW gehouden is om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding die niet meer hoeft te bedragen dan de transitievergoeding berekend op de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer zou kunnen (doen) beëindigen (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734).
De situatie zoals bedoeld in de Xella-uitspraak doet zich in deze zaak echter niet voor. Werkgever heeft immers niet ingestemd met het voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, maar heeft ervoor gekozen de arbeidsovereenkomst eenzijdig op te zeggen, met toestemming van het UWV. Een en ander heeft, volgens het Hof, tot gevolg dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is en dat de hoogte dient te worden berekend op basis van (grofweg) het aantal jaren dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk heeft geduurd (artikel 7:673 lid 1 jo. lid 2 BW). Hieruit volgt dat bij de berekening van de hoogte van de door werkgever verschuldigde transitievergoeding moet worden uitgegaan van de periode dat de arbeidsovereenkomst met werknemer heeft voortgeduurd, en dus tot 1 augustus 2020.
Welke les kan uit deze zaak worden getrokken?
Deze zaak illustreert dat als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd wegens langdurige ziekte van de werknemer, de werkgever twee opties heeft tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met elk mogelijk een andere uitkomst voor de hoogte van de transitievergoeding. In het geval werkgever en werknemer na verstrijking van de wachttijd (veelal 104 weken, of bij loonsanctie +52 weken) de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen, heeft de werknemer recht op een transitievergoeding, berekend tot aan de dag waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen (de dag na ommekomst van de loondoorbetalingsverplichting). Indien de werkgever de arbeidsovereenkomst via artikel 7:669 lid 3 onder b BW jo. 7:671a BW opzegt, , doet de Xella-vergoeding zich niét voor, en heeft de werknemer recht op een transitievergoeding berekend tot aan de dag van het einde van het dienstverband.
Bij vragen over het beëindigen van een arbeidsovereenkomst (wegens ziekte) en/of over het vaststellen van de transitievergoeding, kunt u contact opnemen met Suzanne Steegmans, Debby Kolk, Zorana Koria en Lisa van Leeuwen