Belofte maakt schuld
Een patiënte is bij een gz-psycholoog onder behandeling vanwege somberheidsklachten. De psycholoog stelt voor om een neuropsychologisch onderzoek te laten doen om een volledige diagnose te kunnen stellen. De psycholoog verkeert aanvankelijk in de veronderstelling dat de patiënte open staat voor een dergelijk onderzoek. Zij neemt telefonisch contact op met de POH-GGZ waarbij patiëntgegevens worden uitgewisseld. De psycholoog en de patiënte waren echter overeengekomen dat informatie-uitwisseling naar derden alleen schriftelijk zou plaatsvinden. Eerst nadat de geheugenpoli contact met de patiënte opneemt voor het plannen van een afspraak wordt het de psycholoog duidelijk dat patiënte een dergelijk onderzoek toch niet wil. Nadat de patiënte geen gebruik maakt van het aanbod om ondersteunende gesprekken te voeren zegt de psycholoog dat zij de patiënte niet verder kan behandelen en wordt de behandelrelatie sessies beëindigd.
De patiënte stapt naar de tuchtrechter. Eén van de (negen) klachtonderdelen houdt in, dat psycholoog telefonisch contact heeft opgenomen met de POH-GGZ terwijl zij alleen toestemming had gegeven voor schriftelijke gegevensoverdracht. Hierdoor is haar de mogelijkheid ontnomen om de uitgewisselde informatie te controleren, aldus de klacht.
Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) stelt vast dat de psycholoog heeft gehandeld in strijd met wat zij uitdrukkelijk met de patiënte overeen is gekomen, namelijk dat gegevensuitwisseling met derden schriftelijk zou plaatsvinden. Dit klachtonderdeel wordt gegrond bevonden.
Alhoewel de klacht gegrond is wordt de psycholoog geen maatregel opgelegd. Het RTG stelt op basis van de aantekeningen van de psycholoog in het medisch dossier vast dat zij ervan uit ging (en dus mocht gaan) dat de patiënte akkoord ging met een neuropsychologisch onderzoek. Uitgaande van die toestemming was de inhoud van de gegevensuitwisseling, schriftelijk of mondeling, tussen de psycholoog en de POH-GGZ niet anders geweest. Het was echter beter geweest als de psycholoog voor de gegevensuitwisseling met de POH-GGZ expliciet toestemming van de patiënte had gevraagd om het contact telefonisch te laten plaatsvinden, ook al is dat in de prakijk een gebruikelijke gang van zaken. De ernst van het verwijt en de gevolgen voor de patiënte van het handelen door de psycholoog zijn niet zodanig dat dit een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt ( art. 69 lid 4 wet BIG). Er wordt door het RTG volstaan met de uitspraak dat de klacht (deels) gegrond is.
Uit deze uitspraak volgt dat wanneer er met een patiënt afspraken worden gemaakt over de wijze waarop informatie-uitwisseling met derden plaatsvindt, deze ook moeten worden nagekomen (traditioneel ingestelde juristen zouden zeggen: pacta sunt servanda!). Als een patiënt er op staat dat informatie-uitwisseling alleen schriftelijk plaatsvindt moet dat ook schriftelijk plaatsvinden. Ook al wijken de wensen en de afspraken af van wat binnen de zorg bij gegevensuitwisseling gebruikelijk is. Als een zorgverlener desalniettemin behoefte heeft aan mondelinge informatieoverdracht zal dit eerst met de patiënt moeten worden afgestemd en daarvoor toestemming moeten worden gevraagd. Worden dit soort afspraken niet nagekomen, dan kan dit later bij de tuchtrechter tot problemen leiden. Elke relatie bestaat immers bij de gratie van een goede communicatie.