De apotheker, de arts en het handgeschreven recept
Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, 28 november 2023
ECLI:NL:RGZRAMS:2023:255
Een cosmetisch arts – de klager in deze tuchtzaak – biedt bij een openbaar apotheker – de beklaagde – een voor zichzelf handgeschreven recept voor antibiotica aan. De apotheker zegt de arts dat hij deze medicatie niet kan afleveren omdat het een handgeschreven recept betreft en handgeschreven recepten een uitzondering moeten zijn en geen regel. Na discussie komt de arts diezelfde avond terug met een uitgetypt recept, waarna de apotheker de antibiotica alsnog aflevert. De arts ziet naar aanleiding van deze gang van zaken aanleiding om naar de tuchtrechter (RTG) te stappen.
Het RTG overweegt dat uit de KNMG-Richtlijn ‘Elektronisch voorschrijven’ (september 2013), volgt dat geneesmiddelen voorgeschreven dienen te worden met gebruikmaking van een elektronisch voorschrijfsysteem. Dit ten behoeve van de patiëntveiligheid en om interacties met andere geneesmiddelen, individuele gevoeligheden, ongevoeligheden of overgevoeligheden van de patiënt te bewaken. Ook kunnen een onjuiste dosering, (pseudo)dubbelmedicatie en contra-indicaties worden gesignaleerd. Volgens art. 4 van de richtlijn is voorschrijven van geneesmiddelen zonder gebruik te maken van een elektronisch voorschrijfsysteem uitsluitend toegestaan als (onder voorwaarden):
- de voorschrijver werkzaam is op een locatie waar elektronisch voorschrijven niet goed mogelijk is;
- de voorschrijver uitsluitend een zeer beperkt palet aan geneesmiddelen voorschrijft;
- de voorschrijver zeer zelden een geneesmiddel voorschrijft;
- sprake is van een onvoorziene situatie.
De apotheker had volgens het RTG goede gronden om terughoudend te zijn bij het uitgeven van de medicatie aan de arts op basis van het door hem zelf en voor zichzelf uitschreven handgeschreven recept. Bij een handgeschreven recept is niet meteen duidelijk of een zorgvuldige risico-analyse heeft plaatsgevonden. De apotheker had bovendien in het systeem gezien dat de arts regelmatig voor zichzelf handgeschreven recepten uitschreef, terwijl artsen wordt aangeraden terughoudend te zijn met het voorschrijven van geneesmiddelen voor eigen gebruik. Ook was de kuurlengte volgens de apotheker ongebruikelijk lang.
Los gezien van de discussie die had plaatsgevonden, lag het volgens het RTG op de weg van de apotheker om duidelijk te krijgen of zich één van de uitzonderingssituaties zoals genoemd in art. 4 van de richtlijn voordeed. De apotheker had de arts kunnen en moeten bevragen over een uitgevoerde risico-analyse en over de medische noodzaak om meteen met de behandeling te starten. Dit inhoudelijke gesprek heeft niet plaatsgevonden. Het RTG kan niet vaststellen wie daarvan een verwijt valt te maken. Onder het gegeven omstandigheden had de apotheker het afleveren van de medicatie niet mogen weigeren, temeer omdat het een antibioticum betrof. In het algemeen geldt immers, aldus het RTG, dat zo snel mogelijk met een antibioticakuur moet worden gestart. De apotheker had er bovendien voor kunnen kiezen eerst een kleinere hoeveelheid (bijvoorbeeld 1 doosje) mee te geven. De klacht is gegrond en de apotheker krijgt van het RTG een waarschuwing opgelegd.
Klachten tegen apothekers komen in het wettelijk tuchtrecht weinig voor. Uit het ‘Jaarverslag 2022’ van de tuchtcolleges volgt dat er in 2022 in totaal slechts 8 klachten tegen apothekers zijn afgehandeld (op een totaal van 924 afgehandelde klachten). Uit deze uitspraak volgt, dat het RTG op een apotheker een onderzoeks- en informatieplicht legt, ook (of juist) als het een handgeschreven recept betreft. De apotheker had zich in dit geval volgens het RTG ervan moeten vergewissen of er ondanks de ongebruikelijke vormgeving van het recept sprake was van een uitzondering die met zich bracht dat het geneesmiddel toch moest worden afgeleverd. Goede argumenten moeten immers voor betere wijken.