Een oogarts met (te) weinig oog voor de patiënte
Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, 9 augustus 2024
De klaagster in deze tuchtzaak heeft last van een tranend rechteroog en hoofdpijn. De beklaagde oogarts, werkzaam bij een oogkliniek, voert een sondage uit (doorprikken van de traanbuis) om de klachten te verhelpen.
Na de ingreep krijgt de klaagster bloedneuzen en klachten van bloed en pus uit het oog. De klaagster gaat met deze klachten naar de huisarts en zowel de klaagster als de huisarts nemen diverse keren contact met de kliniek op waar de oogarts werkzaam is. De oogarts ziet de klaagster twee keer in het kader van nazorg. Bij een laatste contact met de oogarts op 25 augustus 2022 wordt een consult afgesproken voor eind september 2022. Uiteindelijk wordt na verwijzing door de KNO-arts bij de klaagster een tumor in de neusholte en het jukbeen vastgesteld waardoor het oog moet worden weggenomen. Vanwege uitzaaiingen is geen op genezing gerichte behandeling meer mogelijk.
De klaagster voelt zich niet gehoord door de oogarts en de kliniek en stapt met een klacht over de nazorg en de communicatie naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG).
Het RTG stelt vast dat uit het dossier een zorgelijk beeld naar voren komt over de organisatie van de nazorg voor de klaagster in de kliniek als geheel. De oogarts had gelet op de beschikbare informatie in het dossier een andere keuze moeten maken dan de klaagster pas eind september 2022 op consult te laten komen. Uit oogheelkundig perspectief bestond er bij de klachten die de klaagster had weliswaar geen spoed: er dreigde geen ernstig visusverlies of andere oogschade. Ook moet worden toegegeven dat de klachten redelijkerwijs geen complicatie van de sondage konden zijn. Het was echter wel duidelijk dat klaagster al kort na de ingreep kampte met serieuze en belastende klachten, waaronder aan haar oog, en dat zij sindsdien nog niet in de kliniek of elders was gezien. De oogarts had uit oogpunt van behoorlijke zorg er voor moeten kiezen om hetzij klaagster misschien niet met spoed, maar wel op korte termijn op consult te laten komen. Dit klemt temeer nu hij zelf de sondage bij de klaagster had verricht en in zoverre als regiebehandelaar moest worden aangemerkt.
Het RTG is zich enerzijds bewust van de hoge druk op de medewerkers in de zorg maar daar staat anderzijds tegenover dat als er met een individuele patiënt een behandelingsovereenkomst wordt aangegaan daar ook behoorlijke nazorg bij hoort. De klacht is gegrond.
Wat betreft de op te leggen maatregel vindt het RTG dat de oogarts onvoldoende kennis heeft genomen van het dossier en daardoor een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ernst van de klachten waarmee de klaagster te kampen had. In zijn voordeel speelt mee dat de oogarts contact heeft opgenomen met de klaagster nadat de KNO-arts de diagnose had gesteld. Ook heeft de oogarts in de kliniek maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de kliniek en de triage van postoperatieve patiënten te verbeteren. Het RTG legt de oogarts de maatregel van waarschuwing op, met de toelichting dat deze is bedoeld als een zakelijke boodschap dat de volgende keer in een vergelijkbare situatie anders moet worden gehandeld.
Deze uitspraak laat zien, dat de zorgplicht van een hulpverlener bij de uitvoering van een behandelingsovereenkomst niet alleen ziet op het medisch-technisch handelen zelf, maar ook op het geven van adequate nazorg. Hierbij is een goede en laagdrempelige bereikbaarheid van de hulpverlener (of de kliniek waar hij of zij werkzaam is) een eerste vereiste. Dat geldt zeker als een patiënt zich met klachten na een behandeling meldt en ook de huisarts aan de bel trekt. Goede communicatie en adequate nazorg kunnen klachten en claims voorkomen. Luister veel, spreek als het past.