Home Geen contract, geen huisarts?

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Geen contract, geen huisarts?

Een woonlocatie voor volwassenen met een (ernstige) verstandelijke beperking is op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verantwoordelijk voor het leveren van zorg aan haar cliënten. Op de woonlocatie is geen AVG-arts beschikbaar; wel is een arts aanwezig die overleg kan voeren met twee aan de instelling verbonden AVG-artsen.

De instelling levert geneeskundige zorg van algemene aard via een reguliere huisartsenpraktijk met wie een overeenkomst is gesloten. Op enig moment vinden er onderhandelingen plaats over een nieuw contact. Overeenstemming wordt niet bereikt.

In verband met zijn pensionering draagt de huisarts de praktijk over aan twee opvolgend huisartsen. Na een gesprek waarin de huisarts zijn zorgen uit, vooral over de rol van de AVG-arts, zegt de huisarts de samenwerking met de instelling op. De huisarts verwijst daarbij naar de Leidraad Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-zorginstellingen van de LHV. De instelling maakt bezwaar. Uit coulance hebben de twee opvolgend huisartsen zorg verleend totdat de instelling de cliënten had ondergebracht bij een andere huisartsenpraktijk.

De instelling stapt samen met vijfendertig cliënten naar de tuchtrechter en dient een klacht in tegen de drie huisartsen.

Het RTG acht de instelling en de cliënten in de klacht ontvankelijk en komt toe aan een inhoudelijke beoordeling. Voor alle drie de huisartsen geldt dat er geen sprake was van een directe geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de huisarts en de cliënten. De cliënten waren niet op naam ingeschreven bij de huisartsenpraktijk, maar de zorg werd verleend op basis van de overeenkomst tussen de instelling en de praktijk. Die overeenkomst is geen behandelingsovereenkomst maar werd gesloten in het kader van de verantwoordelijkheid van de instelling voor het leveren van zorg. Als gevolg van het beëindigen van de overeenkomst tussen de instelling en de praktijk is er ook een einde gekomen aan de behandelingsovereenkomst met de cliënten.

Alhoewel er geen sprake is van een directe geneeskundige behandelingsovereenkomst toetst het RTG de opzegging wel aan de KNMG-richtlijn Niet-aangaan of beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst.

De gepensioneerde huisarts had een gewichtige reden om de overeenkomst op te zeggen. In de KNMG-richtlijn wordt pensionering genoemd als voorbeeld van een aanzienlijk belang bij het beëindigen van de overeenkomst. De opzegging door de gepensioneerde huisarts is dan ook niet onzorgvuldig.

Ten aanzien van de twee opvolgend huisartsen overweegt het RTG dat gedurende de periode dat uit coulance zorg aan de cliënten werd verleend er sprake was van een kortdurende zorgovereenkomst die is geëindigd na het uitvoeren van de behandeling.

De twee opvolgend huisartsen hadden gewichtige redenen om geen overeenkomst met de instelling aan te gaan. Er werd op verschillende punten niet voldaan aan de randvoorwaarden die in de LHV-leidraad worden genoemd. Zo was op de woonlocatie geen AVG-arts beschikbaar, werden de huisartsen benaderd met vragen die niet onder de huisartsgeneeskundige zorg vallen en was er op de woonlocatie onvoldoende bekwaam personeel aanwezig. Op grond hiervan hadden de twee huisartsen gegronde redenen om zich niet bekwaam te achten om zorg te verlenen en dus geen overeenkomst aan te gaan. De twee huisartsen hebben tot slot voldoende meegedacht over alternatieven. Ook is de instelling voldoende gelegenheid gegeven om de zorg op een andere manier te regelen, waarbij werd gezorgd voor een redelijke overbruggingsperiode.

Het argument, ten slotte, dat de cliënten tot een kwetsbare groep behoren en dat het voor hen van belang is dat zij zorg kunnen krijgen bij een huisartsenpraktijk in de nabijheid van hun woonomgeving maakt dit niet anders. Het is een keuze van de instelling geweest om niet zelf een huisarts in dienst te nemen voor het verlenen van de geneeskundige zorg van algemeen medische aard, maar om deze zorg te leveren via een reguliere huisartsenpraktijk. Dat het daarbij niet lukt om een huisartsenpraktijk in de woonplaats van de cliënten te vinden kan de huisartsen niet worden verweten. Er bestaat geen recht op een huisarts in de eigen woonplaats.

Het voorgaande leidt het RTG tot de conclusie dat de klachten tegen de drie huisartsen op alle onderdelen ongegrond zijn.

De les die uit deze uitspraken volgt is, dat een arts niet verplicht is om een geneeskundige behandelingsovereenkomst met een patiënt of cliënt aan te gaan. Volgens de KNMG-richtlijn heeft een arts de plicht om goede en professioneel verantwoorde zorg te bieden. Dit houdt onder meer in dat hij de zorg biedt waartoe hij bevoegd en bekwaam is. Als een arts kan voorzien dat hij de zorg die een patiënt nodig heeft of waar de patiënt om vraagt niet op de juiste wijze kan leveren, kan dat een gewichtige reden vormen om geen behandelingsovereenkomst aan te gaan. Een arts dient dan ook te waken voor de grenzen van zijn of haar bekwaamheid. Wordt tegen beter weten in toch een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangegaan, dan brengt dat verantwoordelijkheden met zich die in de praktijk mogelijk niet waargemaakt kunnen worden. Vertrouwen is meer waard dan een goede business deal.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven