Hof: schouderdystocie bij bevalling geen tekortkoming van ziekenhuis
In een recente zaak moest het Gerechtshof Den Haag oordelen over de vraag of een ziekenhuis aansprakelijk was voor de gevolgen van een schouderdystocie bij een bevalling.
Bij een schouderdystocie raakt de baby bij de uitdrijving ingeklemd, waarbij de voorste schouder van de baby blijft steken achter het schaambeen van de moeder. Daardoor treedt als het hoofdje geboren is, een probleem op bij de afwikkeling van de romp van het kind.
In de zaak die voorlag, was na een geboorte met schouderdystocie bij de baby sprake van een gebroken bovenarm rechts en een zenuwbeschadiging rechts. Ondanks nadere behandeling bleef het armpje van de baby verlamd.
Hiervoor stelden de ouders van de baby het ziekenhuis aansprakelijk. Zij waren van mening dat in het ziekenhuis waar de geboorte had plaatsgevonden fouten waren gemaakt, onder andere omdat de bevalling zou zijn toevertrouwd aan een niet competente arts en dat ten onrechte niet was besloten voor inknippen, waardoor de baby makkelijker geboren had kunnen worden en een totaalruptuur zou zijn voorkomen. Het ziekenhuis was van mening dat de verwijten niet opgingen.
De ouders startten verschillende procedures om gelijk en erkenning te krijgen. Eerst een geschillenprocedure en een tuchtprocedure, waar zij echter in het ongelijk werden gesteld. Daarna een procedure waarbij de betrokken artsen ten overstaan van de rechter-commissaris werden gehoord, gevolgd door een procedure om schadevergoeding bij de civiele rechter.
Bij die laatste procedure wees de Rechtbank Den Haag de vorderingen van de ouders af. Volgens de rechtbank was niet gebleken dat in het ziekenhuis fouten waren gemaakt. De arts die het betrof was voldoende bekwaam voor een bevalling als de onderhavige en het geldende protocol omtrent schouderdystocie was correct gevolgd, aldus de rechtbank in navolging van de geschillencommissie en het tuchtcollege.
De ouders gingen in beroep tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof kon zich in de overwegingen van de rechtbank vinden. Het hof overwoog onder meer dat het verwijt dat de betrokken artsen het protocol schouderdystocie niet juist hebben gevolgd niet opgaat en dat met het inknippen een schouderdystocie niet zou zijn voorkomen.
Voor hulpverleners is de bovengenoemde gang van zaken een voorbeeld van de omstandigheid dat zij, via verschillende gerechtelijke procedures, nog lang met de nasleep van een incident kunnen worden geconfronteerd.
U treft een link naar de uitspraak hier aan.