In beroep bij het Centraal Tuchtcollege: nieuwe ronde, nieuwe kansen?
Centraal Tuchtcollege, 10 juni 2024
De klaagster in deze tuchtzaak verwijt haar voormalige huisarts dat hij tijdens een door het Regionaal Tuchtcollege (RTG) opgelegde schorsing zich bij onderzoeken seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. Het RTG heeft vanwege de uiteenlopende lezingen niet kunnen vaststellen dat de huisarts seksueel grensoverschrijdend jegens de klaagster heeft gehandeld en heeft de klacht ongegrond verklaard. Zowel de klaagster als de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen van deze beslissing in beroep bij het Centraal Tuchtcollege (CTG).
In beroep komt het CTG tot het oordeel dat de verklaringen van de klaagster consistent en betrouwbaar zijn en hecht daar meer waarde aan dan aan de enkele ontkenning door de huisarts. Hierbij neemt het CTG in aanmerking dat sprake is van een patroon in het gedrag van de huisarts. Hierbij refereert het CTG aan twee (nog niet onherroepelijke) uitspraken van de strafrechter, waarbij de huisarts is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van huisarts of een ander medisch of paramedisch beroep. Ook wordt in aanmerking genomen een (ook nog niet onherroepelijke) uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, waarbij een klacht van de IGJ gegrond is verklaard en de inschrijving van de huisarts in het BIG-register is doorgehaald. Het CTG is, anders dan het RTG, van oordeel dat aannemelijk is dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag, vernietigt de uitspraak van het RTG en legt de huisarts de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op en ontzegt de huisarts tevens het recht om opnieuw in het BIG-register ingeschreven te worden.
Uit deze uitspraak volgt, dat in een beroepsprocedure bij het Centraal Tuchtcollege een volledige herbeoordeling van de oorspronkelijke klacht plaatsvindt. De herbeoordeling kan in beroep leiden tot een andere uitkomst dan de beoordeling in eerste aanleg door het Regionaal Tuchtcollege. Dit kan variëren van een gegronde klacht tot een ongegronde of een niet-ontvankelijke klacht, maar uiteraard ook andersom. Ook kan beroep bij een gegronde klacht leiden tot het opleggen van een lichtere of zwaardere maatregel. Het is dan ook niet vanzelfsprekend dat het instellen van beroep altijd tot succes leidt. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging. Dit geldt zowel voor de klager als de beklaagde partij. Bijzonder in deze zaak is nog dat de IGJ gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om ambtshalve beroep in te stellen tegen de uitspraak van het RTG (art. 72 lid 1 aanhef en onder c Wet BIG). De IGJ schaarde zich in deze zaak daarmee aan de zijde van de klaagster. Een kwestie kennelijk van twee zielen, één gedachte.