06.09.2021
Jurisprudentieoverzicht Gezondheidsrecht, augustus 2021
Zorgverzekeringswet (Zvw)
ECLI:NL:GHDHA:2021:1605
Gezondheidsrecht. Zorgverzekeringswet. Model Kwaliteitsstatuut GGZ. Uitleg polisvoorwaarden. Vraag of zorgverzekeraar betaling van declaraties van zorgaanbieder voor geleverde GGZ-zorg aan patiënten met (ernstige) eetstoornissen mag weigeren en of hij machtigingsaanvragen van de zorgaanbieder voor klinische GGZ-zorg in Portugal mag afwijzen.
ECLI:NL:RBGEL:2021:4488
Kort geding. VGZ niet verplicht magistraal bereide afbouwmedicatie die door een arts is voorgeschreven te vergoeden indien die afbouw stapsgewijs per dag met behulp van taperingstrips plaatsvindt. De conclusie kan niet worden getrokken dat VGZ zich niet aan een eerder bodemvonnis houdt, terwijl overigens uit dat bodemvonnis moet worden afgeleid dat VGZ niet is gehouden tot datgene wat eiser nu in kort geding vordert.
Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)
ECLI:NL:RBROT:2021:7932
Artikel 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De rechtbank is van oordeel dat artikel 39 van de Wmg ruimer uitgelegd dient te worden dan eiseres voorstaat en dus niet uitsluitend ziet op informatie over de eigen zorgproducten van een zorgaanbieder. Ook als de wetsuitleg van eiseres gevolgd zou worden, is er sprake is van een overtreding van dit artikel omdat eiseres misleidende reclame-uitingen over haar eigen zorgproducten heeft gedaan. De door NZa opgelegde boete is passend en geboden.
ECLI:NL:RBNNE:2021:3374
De Zorgverzekeraars vorderen ruim € 1.000.000,00 terug uit onverschuldigde betaling van Accare. Gesteld is door de Zorgverzekeraars dat Accare ten onrechte verblijfsprestatie G heeft gefactureerd, welke facturen zijn betaald door de Zorgverzekeraars. Volgens de Zorgverzekeraars moeten de facturen afgeschaald worden naar verblijfsprestatie C of D. De Zorgverzekeraars vorderen het verschil terug. Accare heeft de vordering betwist.
De rechtbank overweegt dat het een zorgaanbieder als Accare verboden is op grond van artikel 35 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) een tarief in rekening te brengen dat niet overeenkomt met het tarief van de geleverde zorgprestaties, welk tarief is vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Op grond van artikel 150 Rv en de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de Wmg ligt de stelplicht en de bewijslast van de onverschuldigde betaling bij de Zorgverzekeraars. De rechtbank is van oordeel dat de Zorgverzekeraars hun stelling dat tarief G ten onrechte is gedeclareerd voldoende hebben onderbouwd door middel van overlegging van de medische rapportage die is opgesteld in het kader van het zogenaamde zelfonderzoek. Door Accare is deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook is door Accare niet voldoende onderbouwd dat het G-tarief ondanks het feit dat niet aan alle vereisten is voldaan, toch het meest passende tarief is. Tot slot is ook geen G-tarief vastgesteld op grond van het door Accare gestelde gemeenschappelijk beeld of op grond van de redelijkheid en billijkheid. Dat de facturen moeten worden afgeschaald naar de tarieven C of D is voorts naar het oordeel van de rechtbank ook niet (voldoende gemotiveerd) weersproken gesteld door de Zorgverzekeraars. De vordering die ziet op het verschil tussen enerzijds het tarief G en anderzijds het tarief C dan wel D wordt derhalve toegewezen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
ECLI:NL:RBOBR:2021:4608
Kort geding. Aanbesteding op het terrein van maatschappelijke ondersteuning. Heeft de Gemeente de prijzen zorgvuldig bepaald? De vorderingen van een potentiële inschrijver worden afgewezen.
Toezicht Jeugdwet
ECLI:NL:RBGEL:2021:4393
Toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft verzoekster een aanwijzing gegeven op grond van de Jeugdwet. Verweerder is verplicht om de zakelijke weergave van deze aanwijzing en het onderliggende rapport openbaar te maken. Verzoekster bestaat uit vijf onderdelen. Bij het toezicht dat heeft geleid tot het geven van de aanwijzing heeft verweerder slechts een onderdeel tweemaal bezocht. Na het eerste bezoek aan dit onderdeel is er een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd. Twee onderdelen zijn slechts eenmaal bezocht. Voor deze twee onderdelen is geen verbeterplan opgesteld, terwijl dat wel een vaste gedragslijn is van verweerder. Het besluit is niet zorgvuldig voorbereid. Het besluit tot het geven van een aanwijzing aan verzoekster als geheel en die aanwijzing te publiceren, treft verzoekster als geheel, dus ook op de onderdelen die in het geheel niet onderzocht zijn.
Zorg- en huurovereenkomst
ECLI:NL:RBNHO:2021:6455
Voldoende aannemelijk dat bodemrechter zal oordelen dat zorginstelling de overeenkomst mocht opzeggen. Geen huurbescherming, zorgelement staat voorop. Gewichtige redenen aanwezig en aan zorgvuldigheidseisen voldaan. Vertrouwensbreuk met curator.
ECLI:NL:RBZWB:2021:3849
Kort geding. Ontruimingsvordering door verhuurder. Huurovereenkomst in combinatie met een (woon)begeleidingsovereenkomst. Overeengekomen is, dat huurder van huurbescherming af ziet en dat einde door opzegging van de huur, tevens de (woon)begeleidingsovereenkomst doet eindigen en vice versa. Voor opzegging van de huurovereenkomst behoeft geen grond te worden aangevoerd, aldus de huurovereenkomst. De kantonrechter overweegt dat de door de verhuurder aangevoerde overlastklachten onvoldoende zijn om een beroep op het opzeggingsbeding te rechtvaardigen. De kantonrechter overweegt dat juist bij dit soort gecombineerde overeenkomsten de belangen van huurder er aan in de weg staan dat elke overlast, hoe gering ook, kan leiden tot opzegging en beëindiging huur én beëindiging (woon)begeleiding. Doordat de (woon)begeleidingsovereenkomst (gemotiveerd) is opgezegd, moet dat tot de conclusie leiden dat de huurovereenkomst eindigt. Ontruiming volgt.
Wet toelating zorginstellingen (WTZi)
ECLI:NL:RVS:2021:1896
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft de minister voor Medische Zorg door CardioZorg verbeurde dwangsommen van € 5.000,00 ingevorderd. Bij aangetekend verzonden brief van 2 juli 2019 heeft de minister het voornemen geuit om CardioZorg een last onder dwangsom op te leggen, omdat zij niet tijdig, te weten vóór 1 juni 2019 de Jaarverantwoording Zorg over het verslagjaar 2018 heeft aangeleverd aan het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg en daarmee niet heeft voldaan aan de verplichtingen als opgenomen in de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en artikel 9, eerste lid, van de Regeling verslaglegging WTZi. Bij besluit van 10 september 2019 heeft de minister een last onder dwangsom aan CardioZorg opgelegd op grond van artikel 37 van de WTZi gelezen in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij is aan CardioZorg een begunstigingstermijn van vier weken geboden om alsnog aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen.
ECLI:NL:RVS:2021:1751
Bij besluit van 1 oktober 2019 heeft de minister voor Medische Zorg aan Psygro een last onder dwangsom opgelegd. De minister Psygro heeft deze opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan de in artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen en artikel 9, eerste lid, van de Regeling verslaggeving WTZi neergelegde verplichting om vóór 1 juni 2019 aan het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg een Jaarverantwoording Zorg over het verslagjaar 2018 aan te leveren en de in de Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet neergelegde verplichting om vóór 1 juni 2019 aan het CIBG een Jaarverantwoording Jeugd over het verslagjaar 2018 aan te leveren. De minister heeft Psygro gelast binnen een begunstigingstermijn van vier weken alsnog volledig te voldoen aan de verplichting. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat Psygro als een tot een groep behorende rechtspersoon niet is uitgezonderd van de verplichting tot het deponeren van een enkelvoudige jaarrekening voor haar Jaarverantwoording Zorg 2018.
Vordering tot inzage en geheimhoudingsplicht
ECLI:NL:GHARL:2021:6107
Verzoek afgifte rapport ex artikel 843a Rv. Wkkgz. Gewichtige redenen (lid 4) en bescheiden in hoedanigheid beroepsbeoefenaar toevertrouwd (lid 3) waardoor deels niet het verzoek behoeft te worden voldaan.
ECLI:NL:RBGEL:2021:4426
Incidentele vordering 843a Rv afgewezen. Gevraagde bescheiden onvoldoende bepaald en niet weersproken dat deel van de bescheiden vallen onder geheimhoudingsplicht van eiseres in de hoofdzaak.
Overig
ECLI:NL:GHSHE:2021:2567
Cessie van de in hoger beroep aan de orde zijnde vordering, en in verband daarmee partijwisseling in hoger beroep via schorsing en hervatting van het geding op de voet van de artikelen 225 en 227 Rv. Overeenkomst tussen zorgaanbieder A en zorgaanbieder B om te bewerkstelligen dat zorgaanbieder B, die geen overeenkomst had met het Zorgkantoor Midden-Brabant, toch zorg aan cliënten in die regio kon verlenen. Zorgaanbieder B declareerde de zorg bij zorgaanbieder A en zorgaanbieder A declareerde de zorg bij het Zorgkantoor. Door zorgaanbieder A onbetaald gelaten facturen. Het beroep van zorgaanbieder A op verrekening van haar betalingsverplichting met een niet door een eis in reconventie aan de orde gestelde tegenvordering op zorgaanbieder B wordt met toepassing van artikel 6:136 terzijde gelaten omdat zorgaanbieder B de gestelde tegenvordering gemotiveerd heeft betwist, zorgaanbieder A de gestelde tegenvordering vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd en de tegenvordering bij deze stand van zaken niet op eenvoudige wijze is vast te stellen in de zin van artikel 6:136 BW.
ECLI:NL:GHSHE:2021:2611
Vervolg op tussenarrest van 30 oktober 2018/aansprakelijkheid leden raad van toezicht bij zorginstelling/onverschuldigde betaling in verband met teveel gedeclareerde werkzaamheden.
ECLI:NL:RBROT:2021:7098
Facturen tandheelkundige zorg; onduidelijkheid over hoogte eigen bijdrage; eiser heeft vordering gecedeerd gekregen van zorgverlener; staat buiten verhouding tussen gedaagde en diens zorgverzekeraar.
ECLI:NL:RBOVE:2021:3107
Faillissement VOF. Vennoten aansprakelijk gesteld door curator voor de schade (het faillissementstekort) op grond van een gepleegde onrechtmatige daad tegenover de VOF. Vennoten stellen dat het faillissement te wijten is aan een zorgverzekeraar die haar betalingsverplichting jegens de VOF had opgeschort, waardoor de VOF geen inkomsten meer had. De rechtbank oordeelt dat de vennoten aan de curator bedragen moeten terugbetalen die zij aan de vennootschap hebben onttrokken als voorschot op de winst (feitelijk salaris), terwijl door het wegvallen van inkomsten geen winst te verwachten was. De rechtbank maakt de vennoten een persoonlijk ernstig verwijt over de wijze waarop zij de VOF hebben gedreven en hoe zij (niet) hebben opgetreden tegen deze zorgverzekeraar en tegen een samenwerkingsverband van gemeenten dat de overeenkomst met de VOF buitengerechtelijk heeft ontbonden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de vennoten onrechtmatig gehandeld en zij worden veroordeeld om het faillissementstekort te betalen.