Home Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid juni 2021

KBS

Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid juni 2021

Productaansprakelijkheid

ECLI:NL:GHARL:2021:5818
Geïntimeerde klaagt fabrikant GlaxoSmithKline BV (GSK) aan voor het product Seroxat (antidepressivum) dat volgens hem ondeugdelijk is en aan hem is voorgeschreven in 2001 toen hij nog minderjarig was. Hij heeft als gevolg daarvan (gezondheids)schade geleden. Het hof oordeelt dat GSK in 2001 en de jaren daarvóór niet haar waarschuwingsplicht heeft geschonden tav het gebruik door minderjarigen, ook omdat in de productinformatie voor de arts een duidelijke waarschuwing was gegeven dat het middel werd afgeraden voor minderjarigen omdat de veiligheid en werkzaamheid niet was vastgesteld. Geen onrechtmatige daad dus. Daarnaast ook geen causaal verband tussen gebruik 5 maanden Seroxat en de levenslange gezondheidsklachten van geïntimeerde. Vernietiging van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 30 mei 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:2298). 

Deelgeschilprocedure

ECLI:NL:RBOBR:2021:2584
Verzoeker kreeg tijdens zijn werkzaamheden als logistiek medewerker last van duizeligheid en hoofdpijn. Op advies van een collega is hij op een stoel gaan zitten. Kort daarna is verzoeker weer opgestaan en vervolgens voorover gevallen, waarbij hij met zijn hoofd op de grond terecht is gekomen (het ongeval). Er bleek sprake te zijn van een epiduraal hematoom met als gevolg blijvend letsel. Verzoeker verzocht de rechtbank te verklaren voor recht dat DAF aansprakelijk is voor alle door hem als gevolg van het ongeval op 22 november 2017 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. In de deelgeschilprocedure staat allereerst ter discussie of sprake is van een ongeval “in de uitoefening van de werkzaamheden”. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, omdat het ongeval op de werkvloer en onder werktijd heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt teven tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat DAF haar zorgplicht heeft geschonden. In dat kader heeft de rechtbank onder meer overwogen (rov. 5.8.) dat voor werkgevers niet (in alle gevallen) de verplichting geldt om een bedrijfshulpverlener te (laten) raadplegen bij de enkele mededeling dat sprake is van duizeligheid en hoofdpijn. Of hiertoe wel een verplichting bestaat, is afhankelijk van de vraag of het voor de betrokken collega’s redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat voor verzoeker direct medische hulp diende te worden ingeschakeld ter voorkoming van schade aan zijn gezondheid. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is, omdat (op grond van de enkele mededeling van verzoeker dat hij last had van duizeligheid en hoofdpijn) niet was te voorzien dat hij snel van zijn stoel zou opstaan en vervolgens zou flauwvallen. Niet iedere duizeligheid leidt immers tot flauwvallen, aldus de rechtbank. Dat geldt temeer gelet op de nog jonge leeftijd van verzoeker (twintig jaar) en het feit dat er geen medische voorgeschiedenis was die aanleiding gaf om (direct) medische hulpverlening in te schakelen. De rechtbank wijst het verzoek af.

ECLI:NL:RBOBR:2021:2871
Verzoeker verzoekt de rechtbank kort samengevat te verklaren voor recht dat de gemeente Helmond als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van een val op het trottoir. De gemeente Helmond stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, omdat niet duidelijk is geworden of, waar en waardoor verzoeker ten val is gekomen. Verzoeker heeft geen getuigenverklaringen, medische informatie overgelegd en zijn eigen verklaring is inconsistent, aldus de gemeente. De rechtbank volgt de gemeente Helmond in haar betoog dat verzoeker met het enkel overleggen van een eigen verklaring niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De rechtbank wijst het verzoek af, maar begroot wel de kosten.

Causaal verband/proportionele aansprakelijkheid

ECLI:NL:GHDHA:2021:1022
Schadevergoeding wegens aanrijding op het werk afgewezen. Causaal verband tussen gestelde schade en aanrijding kan ook in hoger beroep niet worden vastgesteld. Oorzakelijk verband tussen de aanrijding en de schade “te onzeker.” De hof oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid, dat bovendien terughoudend moet worden toegepast. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

ECLI:NL:RBMNE:2021:2416
In deze deelgeschilprocedure oordeelt de rechtbank dat partijen zijn gebonden aan het op gezamenlijk verzoek uitgebrachte rapport. De rechtbank overweegt dat whiplashjurisprudentie ook wel toepassing buiten whiplashzaken in zaken waar geen objectieve medische oorzaak is aan te wijzen. Maar die is er hier juist wel. De deskundige heeft immers artrose vastgesteld, hetgeen (wel) een medisch objectieve afwijking is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank dus een andere situatie dan de situatie die zich bij de whiplashjurisprudentie voordoet. Whiplashjurisprudentie dus niet van toepassing bij de beoordeling van de vraag naar causaal verband tussen de aanrijding en de klachten.

ECLI:NL:RBROT:2021:5704
Voor de beantwoording van de vraag of het in een verzekeringsovereenkomst (SVI) verlangde causaal verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op inhoud en strekking van die overeenkomst en, zo daarover geschil bestaat, op uitleg van die overeenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat het door de SVI vereiste causaal verband minimaal vereist dat wordt voldaan aan het zogenaamde condicio sine qua non-leer. Deze leer houdt in dat elke gebeurtenis of omstandigheid zonder welke de schade niet zou zijn ontstaan, als oorzaak van de schade kan gelden. De inhoud van de SVI bevat geen aanknopingspunten voor de verdere beoordeling van de causaliteitsvraag. Voor het beantwoorden van de causaliteitsvraag onder de SVI-verzekering sluit de rechtbank aan bij art. 6:98 BW, in welk kader ook de “aard van de aansprakelijkheid” van belang is. Die aansprakelijkheid berust in dit geval niet op een onrechtmatige daad of een andere wettelijke verplichting tot schadevergoeding maar op een verzekeringsovereenkomst. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat, anders dan eiser stelt, er in beginsel geen plaats is voor een ruime toerekening, zoals wel het geval kan zijn bij bijvoorbeeld een ongeval dat iemand overkomt door een fout van een ander (onrechtmatige daad).  Voet- en knieklachten geen causaal verband. Wel causaal verband met PTSS. Csqn-verband met schizo-affectieve stoornis onduidelijk. Meerdere oorzaken.

Zie ook een blog over het arrest d.d. 4 juni 2021 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:815) over de causaliteitsmaatstaf in de verzekeringsovereenkomst

Wet zorg en dwang (Wzd)

ECLI:NL:RBGEL:2021:3100
Betreft een verzoek van het CIZ tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wzd. Op grond van art. 4 Wzd is de rechtbank feitelijk niet bevoegd op onderhavig verzoek te beslissen. De rechtbank ziet echter in het geschetste verloop aanleiding om zich bevoegd te verklaren om op het onderhavige verzoek te beslissen, mede gezien de korte beslistermijn waarbinnen de rechtbank moet beslissen op het verzoek en cliënt overigens ook niet gebaat is bij een verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland.

AVG/verzekeringsrecht

ECLI:NL:GHAMS:2021:1716
Verzoek tot verwijdering persoonsgegevens uit incidentenregister en Extern Verwijzingsregister en vordering tot betalen van schadevergoeding in verband met geleden schade en gemaakte kosten. Appellant is op zijn snorfiets aangereden door een fietser en vordert van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de fietser vergoeding van schade aan zijn jas, broek en zonnebril. Appellant heeft geprobeerd verzekeraar te misleiden door de kleding ten onrechte als designerkleding te presenteren, terwijl in werkelijkheid sprake was van namaakartikelen. De vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens uit het incidentenregister en het daaraan verbonden Extern Verwijzingsregister wordt afgewezen, omdat zodanige concrete feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Sv kunnen dragen, namelijk oplichting (326 Sr). De belangenafweging overeenkomstig artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG valt niet uit in het voordeel van appellant. Verzekeraar kan zich niet beroepen op het bepaalde in art. 7:941 lid 5 BW aangezien appellant geen verzekerde of tot uitkering gerechtigde is als daar bedoeld. Nu appellant de beschadigde goederen niet heeft afgegeven, komt niet de dagwaarde maar slechts de waardevermindering voor vergoeding in aanmerking. Deze waardevermindering wordt door het hof begroot op nihil.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven