Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid november 2023
Samengesteld aan de hand van https://uitspraken.rechtspraak.nl:
Verzoek om afschrift medische informatie op grond van artikel 843a Rv toegewezen
ECLI:NL:RBMNE:2023:6059
Verzoek om inzage en afschrift medische informatie op grond van artikel 843a Rv. Artikel 843a lid 1 Rv aan voldaan. Geen uitzondering op grond van artikel 843a lid 4 Rv. Verzoek toegewezen.
Verzoek om verklaringen van huisarts en assistente aan beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te mogen ontvangen op grond van artikel 843a Rv afgewezen op grond van belangenafweging (lid 4)
ECLI:NL:RBOVE:2023:4704
Wrongful birth. Verzoekster wordt zwanger ondanks spiraaltje. Verzoekster verzoekt om de persoonlijk commentaren van de betrokken huisarts en assistente aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te mogen ontvangen op grond van artikel 843a Rv. Verzoek wordt afgewezen op grond van belangenafweging lid 4.
HR: bij samenloop affectieschade en shockschade: aan hand van omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre hij bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van schokschade rekening moet worden gehouden met affectieschade
ECLI:NL:HR:2023:1495
Moord op ex-vriendin (art. 289 Sr). Schriftuur benadeelde partij. Shockschade/schokschade. Levert vordering b.p. (moeder van slachtoffer die het levenloze lichaam van haar dochter in de woning heeft aangetroffen) t.z.v. immateriële schade onevenredige belasting van strafgeding op?
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 m.b.t. begroting van immateriële schade en HR:2022:958 m.b.t. vergoeding van schokschade.
Hof heeft b.p. n-o verklaard in haar vordering omdat behandeling daarvan onevenredige belasting van strafgeding oplevert a.b.i. art. 361.3 Sv. Daaraan heeft hof ten grondslag gelegd dat weliswaar kan worden vastgesteld dat b.p. a.g.v. bewezenverklaard feit geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van angsten en posttraumatische stress-stoornis, maar dat o.b.v. overgelegde (medische) stukken en daarop gegeven toelichting onvoldoende onderscheid kan worden gemaakt tussen geestelijke problematiek bij haar als nabestaande die (uitsluitend) gevolg is van overlijden van dochter, en schade die directe gevolg is van confrontatie met stoffelijk overschot van dochter. Volgens hof kan daardoor niet precies worden vastgesteld welk deel van geestelijk letsel is ontstaan door confrontatie met ernstige gevolgen van strafbaar feit (schokschade) en welk deel is ontstaan door missen van dochter (affectieschade).
Hierin besloten liggend oordeel hof dat vordering tot vergoeding van schokschade uitsluitend toewijsbaar is als ‘precies’ kan worden vastgesteld welk deel van geestelijk letsel kan worden aangemerkt als schokschade en welk deel als affectieschade, miskent dat rechter bij samenloop van deze vormen van schade aan de hand van omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moet afwegen in hoeverre hij bij bepalen van hoogte vergoeding van schokschade rekening houdt met affectieschade. Dat precieze afbakening tussen deze vormen van schade doorgaans niet mogelijk zal zijn, staat er dus (anders dan hof heeft geoordeeld) niet aan in de weg dat rechter schattenderwijs vaststelt welk bedrag als vergoeding van schokschade voor toewijzing in aanmerking komt. In dat verband is nog van belang dat strafrechter gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing kan nemen in de vorm van toewijzing van schadevergoeding wegens schokschade, en dat hij vordering b.p. voor resterend deel n-o kan verklaren. Hierdoor kan strafrechter steeds beslissing nemen over dat deel van gevorderde schadevergoeding wegens schokschade waarvan behandeling niet onevenredige belasting van strafgeding oplevert. HR merkt op dat dit laatste niet wegneemt dat als strafrechter nadere onderbouwing en verdere behandeling van vordering noodzakelijk acht alvorens hij mogelijk tot toewijzing van (deel van) schokschadevordering kan overgaan, hij kan oordelen dat dit (mede gelet op belang van tijdige berechting) onevenredige belasting van strafgeding zou opleveren. Uit voorgaande blijkt echter dat n-o van vordering b.p. in deze zaak op andere grond steunt.
Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. strafoplegging en beslissing op vordering b.p. en terugwijzing.
Verweerster op basis van causaliteitsverdeling gehouden om 80 % van schade verzoeker na verkeersongeval te vergoeden
ECLI:NL:RBAMS:2023:6791
Deelgeschil. Reflexwerking artikel 185 WVW. Tegenverzoek. Rechtbank bevoegd op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis. Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 3 Haags Verkeersongevallen Verdrag. Het gaat om een verkeersongeval op een kruising tussen een motorrijder (verzoeker) en een fietser (verweerster). Geen beroep op overmacht. Verzekeraar van verweerster is op basis van causaliteitsverdeling gehouden om 80% van de schade van verzoeker te vergoeden. Daarbij is meegewogen dat op basis van de verklaringen van verweerster en verzoeker vast is komen te staan dat verweerster door het rode licht reed. Verzoeker had een oranje knipperend licht. Geen overtreding door verzoeker van artikel 69 lid 1 sub b RVV omdat niet is vast komen te staan dat hij voldoende afstand tot het stoplicht (en daarmee de oversteekplaats van verweerster) had om nog tijdig te kunnen stoppen. De aan verzoeker toe te rekenen omstandigheden vallen daarmee voor het overgrote deel weg ten opzichte van de aan verweerster toe te rekenen omstandigheden. Voorschot toegewezen. Tegenverzoek afgewezen.
Hoge dwarslaesie na duik in ondiep water, verweerder moet na toepassing billijkheidscorrectie 100 % van de schade vergoeden
ECLI:NL:RBLIM:2023:6252
De aansprakelijkheidsvraag in deelgeschil. Verzoeker heeft op 12 juni 2020 een duik in ondiep water genomen en daardoor een hoge dwarslaesie en dus letselschade opgelopen. Voor de schade houdt hij verweerders aansprakelijk. Voor het geval verweerders aansprakelijk worden geacht, doen ze een beroep op eigen schuld van verzoeker. De rechtbank toetst aan de zogenaamde Kelderluik-criteria en beslist dat sprake is van een gevaarlijke situatie waarbij verweerders hun zorgplicht hebben geschonden. De beslissing luidt dat verweerders enerzijds aansprakelijk zijn, maar dat anderzijds ook sprake is van eigen schuld van verzoeker. Na toepassing van een billijkheidscorrectie beslist de rechtbank dat aan verzoeker uiteindelijk 80% van de schade moet worden vergoed.
Hof – anders dan rechtbank – voornemens deskundigen te benoemen, tenzij zich voor appellant niet tijdig een nieuwe advocaat stelt
ECLI:NL:GHARL:2023:9482
Beroep tegen afwijzing verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in een medische zaak. Omdat de advocaat van appellant (de oorspronkelijk verzoeker) zich heeft onttrokken, geeft het hof appellant de gelegenheid een nieuwe advocaat voor zich te laten stellen.
Rechtbank laat het aan te benoemen deskundige horen of hij het nodig acht behandelend arts te horen
ECLI:NL:RBAMS:2023:6646
Voorlopig deskundigenbericht. Verzoekster heeft als onderdeel van een gendertransitietraject aangezichtoperaties laten verrichten in het ziekenhuis van VUmc met het oog op de vervrouwelijking van het gelaat. Verzoekster verwijt het Vumc dat zij niet is geïnformeerd over de uit te voeren operatie, dat zij aan de operatie een lui oog te hebben overgehouden en dat het ziekenhuis haar niet schriftelijk om toestemming heeft gevraagd voor de ingreep. Het verzoek voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 202 Rv. De rechtbank beveelt een onderzoek door een deskundige. De rechtbank laat het ter beoordeling van de deskundige of hij het nodig acht om verzoekster en/of de behandelend arts te bevragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de deskundige op voorhand te verplichten om als de één wordt gehoord, ook de ander te horen.
Gestelde lage impact van aanrijding geen grond voor afwijzing, deskundige moet beide visies van partijen op impact bij beoordeling betrekken
ECLI:NL:RBROT:2023:10453
Voorlopig deskundigenbericht. Causaal verband van klachten na achteropaanrijding. Benoeming van een psychiater en een neuroloog. Gestelde lage impact van aanrijding geen grond voor afwijzing. Verzekeraar moet voorschot deponeren.
Bewijs van plausibel klachtenpatroon en causaal verband klachten en verkeersongevallen niet geleverd
ECLI:NL:RBOVE:2023:4352
Het geschil gaat over de afwikkeling van schade van twee verkeersongevallen die eiser zijn overkomen met zijn scooter. Eiser vordert in deze procedure onder meer een verklaring voor recht dat zijn letsel in volledig causaal verband staat met de hem overkomen ongevallen uit 2012, te bepalen dat de omkeringsregel van toepassing is, dat een arbeidsdeskundig en een verzekeringsdeskundig onderzoek dient plaats te vinden en dat de schade nader wordt begroot en bevoorschot. Allianz, die als regelend verzekeraar optreedt voor beide ongevallen, heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen omdat het causaal verband tussen de klachten van eiser en beide ongevallen.
School niet aansprakelijk voor valt verzoekster bij schoonmaakwerkzaamheden, niet voldaan aan vereisten artikel 7:658 lid 4 BW
ECLI:NL:RBMNE:2023:6064
Deelgeschilprocedure. Mevrouw valt bij verrichten schoonmaakwerkzaamheden. Zij wil een verklaring voor recht dat haar werkgever en de school waar zij de werkzaamheden verrichtte aansprakelijk zijn. Het verzoek t.a.v. werkgever wordt afgewezen omdat het zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. Het verzoek t.a.v. de school wordt afgewezen omdat de school niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 (lid 4) BW. Daarom worden ook de verzoeken tegen beide verzekeraars afgewezen.
Schending zorgplicht werkgever (voetbalclub) bij val op vloer in uitoefening van werkzaamheden met letsel tot gevolg
ECLI:NL:GHARL:2023:9149
Val op vloer tijdens/ in de uitoefening van werkzaamheden met letsel tot gevolg. Werkgeversaansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW. Stelplicht en bewijslast. Schending zorgplicht, verwijzing naar de schadestaat. Voorschot.
Hof: voormalig werkgever aansprakelijk voor mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest
ECLI:NL:GHSHE:2023:3687
Mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest op de werkplek – toepassing arbeidsrechtelijke omkeringsregel – causaal verband tussen ziekte en werkzaamheden nu niet is komen vast te staan dat de werknemer ook op andere werkplekken in relevante mate aan asbest is blootgesteld.
Hof: Treinmachinist arbeidsongeschikt wegens PTTS door incidenten op spoor, Arriva zorgplicht geschonden en aansprakelijk
ECLI:NL:GHARL:2023:10134
Beroepsziekte. Treinmachinist is na een aantal incidenten op het spoor arbeidsongeschikt geraakt wegens PTSS. Hij spreekt zijn voormalige werkgever aan wegens schending van de zorgplicht. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vordering toewijsbaar is.
Feitelijk leidinggevende niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW
ECLI:NL:RBGEL:2022:7577
Feitelijk leidinggevende niet aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Afwijzing vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt van de benadeling te maken valt.
Hof: geen onrechtmatig handelen bij bedrijfsongeval waarbij hand zelfstandige bekneld is geraakt onder handheiblok
ECLI:NL:GHARL:2023:9190
Bij een bedrijfsongeval raakt de hand van een zelfstandige bekneld onder een handheiblok dat door een andere zelfstandige wordt gehanteerd. Net als de rechtbank wijst het hof de vordering tot schadevergoeding af, omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen.
Vrouw mocht betaling rekening tandarts opschorten vanwege plaatsen andere kleur facings dan afgesproken
ECLI:NL:RBAMS:2023:6714
Een vrouw mocht de betaling van een rekening van ruim 4.000 euro van een tandartsenpraktijk opschorten en onbetaald laten omdat er een andere kleur facings was geplaatst dan was afgesproken
Geslaagd beroep op schending klachtplicht ex artikel 6:89 BW
ECLI:NL:RBROT:2023:10636
AON doet geslaagd beroep op schending klachtplicht ex artikel 6:89 BW.
Staat schadeplichtig (immateriële schade) vanwege overschrijding redelijke termijn civiele procedure (artikel 6 EVRM)
ECLI:NL:RBDHA:2023:16015
Eiser legt aan zijn vordering – kort gezegd – ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, door de redelijke termijn voor het voeren van een civiele procedure te overschrijden (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)). De totale procedure heeft vijfeneenhalf jaar in beslag genomen. Daarmee heeft de procedure volgens eiser ten minste 30 maanden te lang geduurd. De Staat is dan ook gehouden de door eiser als gevolg hiervan geleden (immateriële) schade te vergoeden. Deze schade dient te worden begroot aan de hand van de norm van € 600,- per halfjaar. Dit leidt tot een schade van € 3.000,-, aldus eiser. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM met betrekking tot artikel 6 EVRM het uitgangspunt is, dat het uitblijven van een rechterlijke beslissing binnen redelijke termijn leidt tot spanning en frustratie bij procespartijen, hetgeen een grond vormt voor toekenning van immateriële schade (zie o.a. Riccardi Pizzati tegen Italië, EHRM 29 maart 2006, nr. 62361/00, ECLI:NL:XX:2006:AX7382). Dit is ook de maatstaf naar Nederlands recht (vergelijk ook het arrest van de HR van 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360). Het EHRM gaat voor het bepalen van de duur van de redelijke termijn uit van de omstandigheden van het concrete geval. In dat verband moet mede rekening gehouden worden met de aard, ingewikkeldheid en het belang van de zaak, alsmede het (procedeer)gedrag van partijen. Gelet moet worden op de totale duur van berechting, maar ook onaanvaardbaar lange perioden van tussentijdse inactiviteit kunnen overschrijding van de redelijke termijn meebrengen. Procedures voor de Nederlandse burgerlijke rechter zijn zodanig uiteenlopend in aard, ingewikkeldheid en procesvoering dat geen algemene richttermijnen voor een redelijke duur van die procedures kunnen worden gegeven (zie HR van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736). De kantonrechter is van oordeel dat een vonnistermijn van zeven, acht of twaalf maanden, in een zaak die als tamelijk ingewikkelde wordt gekwalificeerd, in beginsel een overschrijding oplevert van de redelijke termijn.
Veroordeling van de Staat wegens overschrijding van de redelijke termijn in een civiele procedure. Immateriële schadevergoeding toegewezen.