Home Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht april 2023

Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht april 2023

Samengesteld aan de hand van: https://tuchtrecht.overheid.nl:

Gemist diagnose niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, richtlijnen COVID gevolgd

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:99
Klacht tegen huisarts. Beklaagde heeft in haar hoedanigheid van waarnemend huisarts de situatie van klaagsters partner (hierna: patiënt) beoordeeld. Klaagster en patiënt hebben telefonisch contact gehad met de assistente van de praktijk van de huisarts, vanwege onder meer pijnklachten van patiënt bij de ademhaling. De huisarts was akkoord met het door de assistente voorgestelde advies om, op basis van de klachten, eerst een Covid-19 test bij de GGD te laten doen, voordat patiënt een afspraak kon krijgen. Nog diezelfde dag is patiënt overleden aan een longembolie.

De klacht heeft betrekking op het handelen van beklaagde (als medisch verantwoordelijke) voorafgaand aan het overlijden van patiënt en op de wijze waarop zij klaagster na het overlijden van patiënt heeft benaderd. Het college verklaart de klacht ongegrond. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde in redelijkheid afgaan op de triage van de doktersassistente. Het college acht het begrijpelijk dat de huisarts een al dan niet Covid-19 gerelateerde luchtweginfectie bovenaan in de differentiaal diagnose had staan. De inschatting na de triage was dat geen sprake was van een urgente situatie. Dat maakt dat volgens de op dat moment geldende richtlijnen – waar er sprake was van klachten die zouden kunnen passen bij Covid – een Covid-test bij de GGD om corona uit te sluiten een voorwaarde was voor het bezoeken van het reguliere spreekuur van de huisarts. Thuistesten werden op dat moment nog onvoldoende betrouwbaar geacht. Wat betreft het benaderen van klaagster na het overlijden van patiënt, stelt het college vast dat beklaagde van de intensivist het telefoonnummer van klaagster heeft ontvangen naar aanleiding van haar verzoek om contact te mogen opnemen. Het lijkt erop dat dit berust op een misverstand. Dit kan beklaagde niet worden verweten.

Waarschuwing vanwege gemiste diagnose torsio testis, niet gehandeld volgens NHG richtlijn

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:116
Gegronde klacht tegen een huisarts. Een minderjarige bezocht de HAP in verband met buikklachten. De huisarts heeft hem naar huis gestuurd. De volgende dag bezocht de minderjarige opnieuw de HAP, waarna hij meteen werd verwezen naar de SEH. Kort daarna is zijn rechterzaadbal operatief verwijderd. De minderjarige en zijn vader verwijten de huisarts dat hij 1) niet adequaat heeft gereageerd op de anamnestische gegevens van een vergroot en gevoelig scrotum – aangevuld met de informatie van de vader en de minderjarige – en een afwijkende uitslag van het urineonderzoek en 2) dat hij niet volgens de NHG Farmacotherapeutische Richtlijn ‘Acute epididymitis’ heeft gehandeld door geen acht te slaan op de pijn en roodheid van de rechterzijde van het scrotum. De huisarts heeft de klacht niet bestreden.

De huisarts heeft veel spijt van het missen van de diagnose torsio testis. Het college is van oordeel dat de huisarts verder onderzoek had moeten doen. De minderjarige had weliswaar geen last van (zichtbare) afwijkingen aan zijn scrotum of van acute pijn, maar gezien zijn overige klachten (buikpijn en een gevoelige rechtertestikel) en zijn leeftijd had de huisarts moeten overleggen met en verwijzen naar een uroloog, zoals voorgeschreven in genoemde richtlijn, in geval van twijfel over de diagnose. Door dat na te laten heeft de huisarts niet de zorg betracht die van hem mocht worden verwacht. Het college verklaart de klacht gegrond. Gelet onder meer op het feit dat de huisarts lering heeft getrokken uit deze zaak, heeft gereflecteerd op zijn handelen en spijt heeft betuigd, is het college van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan. Het college heeft voorts het verzoek van klagers van kostenveroordeling toegewezen.

Ongegronde klacht van IGJ tegen verpleegkundige: geen (feiten)onderzoek gedaan

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:104
Ongegronde klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige in haar werkzame periode gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het college overweegt dat de inspectie haar verwijten baseert op verklaringen van de verpleegkundige. De verpleegkundige weerspreekt in haar verweerschrift en op de zitting dat zij deze verklaringen heeft gedaan. Het college stelt vast dat de inspectie geen (feiten)onderzoek heeft gedaan en dat de verklaringen van de verpleegkundige (los van de vraag of zij dit daadwerkelijk zo gezegd heeft) in het dossier geen verdere steun vinden. Het college kan daarom niet vaststellen dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Hangt samen met:

Doorhaling en schorsing vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige.

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:102
Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Het college acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met zich, die eveneens hun weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het college acht de verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg. Doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.

Klager vlak voor zitting overleden, behandeling van klacht om redenen van algemeen belang voortgezet door mantelzorgers, niet door IGJ (artikel 65d lid 5 Wet BIG)

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:106
Ongegronde klacht tegen een uroloog. Klager was sinds 2012 onder behandeling bij de uroloog voor een prostaatcarcinoom en is vlak voor de zitting overleden. Artikel 65d lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat het tuchtcollege bij overlijden van een klager om redenen van algemeen belang kan beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voorgezet. In dat geval wordt de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het vervolg van de zaak als klager aangemerkt. In dit geval is op de zitting gebleken dat klager heel kort voor de zitting is overleden. Het is duidelijk dat de gemachtigden van klager – twee goede vrienden van hem, die ook als mantelzorger bij hem betrokken zijn geweest- in deze procedure de wil van klager vertegenwoordigen. Daarom heeft het college, met uitdrukkelijke instemming van de gemachtigden van klager en van de uroloog en zijn gemachtigde, de behandeling van de zaak voortgezet. Er is geen aanleiding om IGJ in te schakelen.

Gegronde klacht tegen nucleair geneeskundige vanwege onterecht toepassen Fleischner Criteria en summier verslag

ECLI:NL:TGZREIN:2023:13
Klacht tegen nucleair geneeskundige over gebruik Fleischner Criteria bij beoordeling FDG PET-CT-scan bij patiënte met melanoomverleden. College: klacht gegrond, Fleischner Criteria zijn niet bedoeld voor gebruik bij patiënten met een bekende maligniteit, verslag is summier en te stellig en daarin is niet benoemd waarom de criteria toch zijn toegepast, waarschuwing.

Verstrekken stukken uit medisch dossier aan IGJ proportioneel en aanmerkelijk belang bij weigeren vernietiging medisch dossier

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113
Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe.

Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

Doorbehandelen op IC na suïcidepoging ondanks behandelverbod niet tuchtrechtelijk verwijtbaar

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:101
Klacht tegen een internist-intensivist, werkzaam op de IC van een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden – voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de internist-intensivist – kort samengevat – dat zij patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch heeft behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de internist-intensivist – alles overziend – niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen. De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4494, Z2022/4496 en Z2022/4497.

Ongegronde klacht tegen screeningsradioloog in kader van Bevolkingsonderzoek Borstkanker

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:90
Klacht tegen radioloog. Klaagster verwijt de radioloog dat hij op de mammografieën, die in het kader van het Bevolkingsonderzoek Borstkanker in juli 2020 bij haar zijn gemaakt, ten onrechte niet heeft gezien dat sprake was van een verdachte afwijking. Klaagster stelt dat daarop duidelijk een tumor in haar rechterborst was te zien. Het college overweegt dat in juli 2020 sprake was van een screeningssituatie en niet van een diagnostische situatie. Het Bevolkingsonderzoek Borstkanker is erop gericht om in de doelgroep als geheel (alle vrouwen tussen de 50 en 75 jaar) borstkanker in een vroeg stadium op te sporen en zo sterfte aan borstkanker in die doelgroep terug te dringen. Daarbij staan de radioloog beperkte middelen ter beschikking. De radioloog beoordeelt alleen de mammogrammen die door de laborant zijn gemaakt en heeft geen direct contact met de persoon die het mammogram ondergaat. Beklaagde als screeningsradioloog kan dus niet bespreken of sprake is van borstklachten en, zo ja, in welke borst en op welke plek. Evenmin heeft hij de mogelijkheid tot lichamelijk of aanvullend onderzoek in de vorm van een tomografie of een echografie.

De screeningsradioloog kan alleen op basis van de mammogrammen een inschatting maken van de waarschijnlijkheid op aan- of afwezigheid van borstkanker. Dit heeft tot gevolg dat bij het Bevolkingsonderzoek Borstkanker fout-positieve en fout-negatieve uitslagen kunnen voorkomen. De te onderzoeken personen worden expliciet gewezen op het feit dat de uitslag geen volledige zekerheid geeft en dat drie van de tien gevallen van borstkanker bij een bevolkingsonderzoek borstkanker niet worden ontdekt. Op de beschikbare beelden van het screeningsonderzoek is volgens het college geen aanwijzing te zien voor een afwijking die een verwijzing voor vervolgonderzoek rechtvaardigt. Klacht kennelijk ongegrond.

Medisch dossier in Word niet conform NHG-richtlijn ‘Adequate dossiervorming met het elektronisch patiëntendossier (ADEPD),’ waarschuwing

ECLI:NL:TGZREIN:2023:12
Drie dagen nadat huisarts klager terug zag met klachten over wondgenezing na vasectomie ontstond Fournier’s gangreen en septische shock. Klacht dat de huisarts naar specialist had moeten verwijzen en/of antibiotica moeten voorschrijven ongegrond. Niet aannemelijk dat tijdens consult al sprake was van infectie of ontsteking. Verwijt dat dossiervoering niet voldoet aan de eisen is gegrond. Dossiervoering in Word is verouderd. Waarschuwing.

Huisarts het recht ontzegd om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven vanwege grensoverschrijdend gedrag

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:98
Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij de professionele grenzen heeft overschreden, onder meer door veelvuldig (seksueel getint) WhatsApp-contact. De huisarts erkent dat het appcontact tussen hem en klaagster uit de hand is gelopen. De huisarts ontkent seksuele handelingen of onderzoek met seksuele intenties. Het college verklaart de klacht gegrond. De huisarts is al uitgeschreven uit het BIG-register. De ernst van de hier aan de orde zijnde normoverschrijdingen rechtvaardigt naar het oordeel van het college dat dit zo blijft en dat de huisarts zich niet opnieuw in het BIG-register kan inschrijven. Alleen op deze wijze kan risico op herhaling worden voorkomen. Het college betrekt hierin dat de huisarts op geen enkel moment gedurende het jarenlange appcontact zelf tot het inzicht is gekomen dat wat hij deed niet door de beugel kon. Tot dit besef kwam hij pas toen klaagster een procedure was gestart.

Het college heeft niet de overtuiging gekregen dat de huisarts achteraf het volstrekt ontoelaatbare van zijn gedrag inziet. De wijze waarop de huisarts de achtergrond en redenen van zijn handelen heeft toegelicht, brengt het college tot de overtuiging dat het bij de huisarts ontbreekt aan een doorleefd besef van de ernst en de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag. Het college ontzegt aan de huisarts het recht om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven.

Klacht tegen medisch adviseur (apotheker) bij uitbrengen advies aan zorgverzekeraar niet-ontvankelijk

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:92
Klacht over de vraag of beklaagde als medisch adviseur (apotheker) op juiste wijze heeft geadviseerd aan de zorgverzekeraar van de patiënte over haar afbouwmedicatie, zoals voorgeschreven door de huisarts van de patiënte, en meer specifiek of “tapering” van die medicatie (bupropion) valt onder het bereik van ‘rationele farmacotherapie’ in de zin van het Zorgbesluit die voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komt. Het college verklaart de klacht niet-ontvankelijk, omdat het handelen van beklaagde geen betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg in de zin van de Wet BIG.

Deels gegronde klacht tegen GZ-psycholoog in kader van uitbrengen rapport in letselschadezaak: concept-rapport onvolledig, schending blokkeringsrecht en beroepsgeheim

ECLI:NL:TGZRAMS:2023:101
Deels gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog onder andere dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld en zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden. Het college overweegt dat de gz-psycholoog op een bordje bij de deur van zijn praktijk en in een aantal brieven ten onrechte de titel ‘klinisch psycholoog’ vermeld. Deze titel is een door de Wet BIG erkende specialistentitel die is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende specialistenregister. Hoewel wellicht niet opzettelijk, heeft de gz-psycholoog met het onjuiste titelgebruik de indruk gewekt of kunnen wekken dat hij nog altijd klinisch psycholoog is.

Ook is het college van oordeel dat de gz-psycholoog een onvolledig conceptrapport ter inzage heeft verstrekt, omdat bij het eerste conceptrapport de antwoorden op de onderzoeksvragen ontbraken en de testscores niet waren bijgevoegd. Verder is het college van oordeel dat de gz-psycholoog in een brief aan de bij de letselschadezaak betrokken medisch adviseurs – over een met klager gevoerd gesprek – te veel inhoudelijke informatie met hen heeft gedeeld. Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog hiermee het blokkeringsrecht en ook het beroepsgeheim geschonden. Het college tekent hierbij aan dat de schending van het beroepsgeheim relatief beperkt is, omdat de medische informatie die hij heeft gedeeld al grotendeels bekend was bij de medisch adviseurs. De klacht wordt deels gegrond verklaard en het college legt de maatregel op van waarschuwing.

Klacht van huisarts tegen collega-huisarts over waarneming deels niet-ontvankelijk: vermogensschade raakt niet aan de individuele gezondheidszorg

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:82
Klacht tegen huisarts deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond. De voorzitter is met beklaagde van oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat zij financiële schade heeft geleden door wanprestatie van beklaagde. Vermogensschade raakt niet aan de individuele gezondheidszorg. Het enkele feit dat beklaagde alleen voor spoedgevallen zou hebben waargenomen, is op zichzelf onvoldoende grondslag om haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klaagster lijkt uit te gaan van de veronderstelling dat beklaagde alle patiënten van klaagster diende te zien. Zo ver gaat de waarneemovereenkomst, zoals die er destijds lag (zie artikel 4), niet. Dat beklaagde noodzakelijke zorg aan patiënten van klaagster heeft geweigerd, heeft zij niet onderbouwd.

Huisarts had door Veilig Thuis gestelde toestemming moeten verifiëren bij lager en te delen informatie moeten voorleggen (KNMG-Meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld (2018)

ECLI:NL:TGZRZWO:2023:91
De klacht gaat over een huisarts die informatie over klager aan Veilig Thuis heeft gegeven. Veilig Thuis heeft de huisarts benaderd, gemeld dat toestemming door klager was gegeven, en telefonisch om informatie gevraagd over klager. Klager verwijt de huisarts dat zij onjuiste informatie heeft gegeven en haar beroepsgeheim heeft geschonden, door zonder toestemming van klager informatie te delen met Veilig Thuis.  Het college verklaart de klacht deels gegrond. Gelet op het bepaalde in artikel 69, vierde lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt geen maatregel opgelegd.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven