Home Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht februari 2022

Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht februari 2022

Schending beroepsgeheim

ECLI:NL:TGZCTG:2022:36
Klacht tegen huisarts. Klager en zijn (ex-)vrouw zijn beiden patiënt bij de huisarts. Klager heeft sinds lange tijd psychische klachten. Later blijkt sprake te zijn van een niet-onderkende diabetes bij klager. Verder is er sprake van een conflictsituatie tussen klager en zijn (ex-) vrouw. Dit heeft geleid tot een aangifte van mishandeling van de (ex-)vrouw door klager. Klager verwijt de huisarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door klagers (vermeende) psychische gesteldheid met zijn (ex-)vrouw te bespreken, dat hij ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan om eventuele andere oorzaken van klagers psychische klachten uit te sluiten en dat hij zijn zorgen over de gezinssituatie niet met klager heeft besproken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten ongegrond verklaard. In beroep is alleen de klacht over schending van het beroepsgeheim aan de orde. Uit het verhandelde ter zitting in combinatie met de overgelegde verwijzing uit 2011 maakt het College op dat beklaagde eind december 2011 in een consult met klager en diens echtgenote gezamenlijk heeft gesproken over mogelijke psychische/psychiatrische problematiek bij klager en op basis daarvan een verwijzing naar een psycholoog en later naar een psychiater heeft opgesteld. Naar het oordeel van het College stemde klager er door het gezamenlijk met zijn echtgenote raadplegen van beklaagde zelf mee in dat zijn echtgenote deelgenoot was van het contact en de informatie-uitwisseling tussen klager en beklaagde over klagers (psychische) gezondheidssituatie. Het is niet gebleken dat beklaagde daarna met de ex-echtgenote informatie uit de behandelrelatie met klager heeft gedeeld buiten hetgeen was gewisseld in de gezamenlijke contacten tussen klager, diens echtgenote en beklaagde in 2011 en 2012. Het verwijt dat beklaagde het beroepsgeheim heeft geschonden is dan ook ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

Onjuiste behandeling

ECLI:NL:TGZRAMS:2022:18
Klacht tegen een psychiater. Klaagster is via de huisarts doorverwezen naar verweerster voor een eenmalig psychiatrisch consult. Klaagster verwijt verweerster met name dat zij onzorgvuldig is geweest bij het stellen van diagnoses en trekken van conclusies door zich te baseren op een eenmalig videogesprek en geen verdere testen af te nemen. Ook zou verweerster niet conform afspraak hebben gehandeld door de brief met haar bevindingen aan de huisarts te sturen zonder deze eerst met klaagster te overleggen. Verweerster heeft verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat uit de verslaglegging van verweerster niet blijkt dat zij gedurende het consult onzorgvuldig heeft gehandeld. Het onderzoek en de verslaglegging zijn volledig en er bestond geen aanleiding om verdere testen af te nemen. Wat betreft het klachtonderdeel met betrekking tot de brief oordeelt het college dat er geen expliciete toestemming van klaagster nodig was om de brief aan de huisarts te sturen en dat niet kan worden vastgesteld wat er daarover tussen klaagster en verweerster is afgesproken. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

ECLI:NL:TGZCTG:2022:28
Klacht tegen psychiater. Klaagster is in 2015 met een voorlopige machtiging opgenomen in een psychiatrische instelling. De is indertijd  bij de behandeling van het verzoek door de rechtbank gehoord. Klaagster heeft haar medisch dossier (of in ieder geval het deel dat betrekking heeft op het handelen van de psychiater) laten vernietigen. Klaagster verwijt de psychiater dat zij tegen haar wil is opgenomen en dat zij onnodig medicatie heeft gekregen. De psychiater heeft geen concrete herinnering meer aan de behandeling van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard, omdat de grondslag voor de klacht niet is komen vast te staan en het medisch dossier ontbreekt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

Zie ook deze blog.

ECLI:NL:TGZRSGR:2022:35
Klacht tegen kinderarts. Klaagster klaagt over de behandeling van haar overleden zoontje. Klaagster verwijt beklaagde dat hij heeft nagelaten om cardiaal onderzoek uit te voeren. Gelet op de familiegeschiedenis waarin het syndroom van Beals voorkomt, had dat onderzoek volgens haar gedaan moeten worden. Het College kan niet vaststellen dat klaagster heeft aangedrongen op cardiologisch onderzoek. Het College is verder van oordeel dat beklaagde goed beargumenteerd heeft waarom hij geen onderzoek bij een kindercardioloog heeft aangevraagd. De keuze om het doen van navraag bij een klinisch geneticus en kindercardioloog bij een ouder van een patiëntje te leggen is verdedigbaar en in beginsel niet onzorgvuldig. Ten aanzien van een latere opname van het zoontje is ook niet gebleken van onjuist handelen dat beklaagde valt aan te rekenen. Klacht ongegrond verklaard.

In de volgende drie uitspraken oordeelt het tuchtcollege dat op een enkel punt niet correct is gehandeld, maar dat dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dan wel er geen maatregel wordt opgelegd:

ECLI:NL:TGZRGRO:2022:10
Klacht tegen een psychiater. Klager is tijdelijk opgenomen geweest in een forensische psychiatrische kliniek. Daar is de psychiater zijn hoofdbehandelaar geweest op een bepaalde afdeling. Klager verwijt de psychiater onder meer dat hij een verkeerd behandelplan heeft opgestuurd naar de reclassering en dat toen klager inmiddels gedwongen was opgenomen ergens nog stond dat zijn verblijf op vrijwillige basis was. Het college wijst het klachtonderdeel betreffende het opsturen van een verkeerd behandelplan af, omdat het van onvoldoende gewicht is. Het is juist dat het verkeerde concept-behandelplan aan de reclassering is toegezonden. Het betreft een slordige administratieve vergissing, maar die is niet van dien aard dat zij een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Dit geldt met name doordat het verschil tussen beide conceptbehandelplannen niet zodanig is dat de vergissing zou hebben geleid tot een wezenlijk ander advies over de behandeling. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in het klachtonderdeel betreffende de aanduiding op het bord, omdat dit klachtonderdeel betrekking op de periode nadat beklaagde bij de behandeling van klager was betrokken.

ECLI:NL:TGZRAMS:2022:17
Klager is onder behandeling geweest bij verweerder (destijds deels AIOS MDL) en is ontevreden over deze behandeling. Klager verwijt verweerder meer specifiek dat hij klager (en zijn huisarts) de ernst van de aandoening had moeten meedelen en klager had moeten wijzen op het alternatief van biologicals. Verweerder heeft erkend dat hij per abuis de huisarts van klager niet heeft geïnformeerd. Verweerder heeft naar eigen zeggen zijn werkwijze zodanig aangepast dat een bericht aan de huisarts niet meer vergeten kan worden. Verweerder heeft voor het overige gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft geoordeeld dat het niet informeren van de huisarts slordig is geweest, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college ziet voorts geen zaken waarin verweerder anders had moeten handelen. Het beloop van de ziekte van klager is naar het oordeel van het college niet negatief beïnvloed door de keuzes in de behandeling die verweerder – aanvankelijk nog mede in overleg met zijn supervisor – heeft gemaakt. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

ECLI:NL:TGZRGRO:2022:11
Klacht tegen huisarts. De huisarts had nachtdienst bij de huisartsenpost toen hij werd opgeroepen voor een lijkschouw. Hierop heeft hij zich naar het huis van de overledene begeven. Onder andere klaagsters (de zus en dochter van de overledene) waren hier aanwezig. Zij verwijten de huisarts dat hij de aanwezige familie onheus heeft bejegend en dat hij niet respectvol met het lichaam van de overledene is omgegaan. Het eerste klachtonderdeel (onheuse bejegening) is deels gegrond: beklaagde heeft niet conform de “Richtlijn Lijkschouw voor behandelend artsen” aan de aanwezige familie uitgelegd wat hij kwam doen, maar is vrijwel direct na binnenkomst begonnen met schouwen. Onder andere heeft de huisarts daarbij het lichaam van de overledene gepositioneerd. Hij heeft zich bij zijn handelen onvoldoende rekenschap gegeven van de signalen van de aanwezige familie. De door de huisarts genoemde omstandigheden (dat hij snel wilde handelen voordat lijkstijfheid zou optreden en dat hij zich niet op zijn gemak voelde in de kleine ruimte vanwege corona) zijn niet zodanig bijzonder dat deze een afwijking van de richtlijn rechtvaardigden en de huisarts ontsloegen van zijn taak om de familie voorafgaand te informeren. Daarin betrekt het college dat de huisarts een ervaren arts is die al jarenlang meerdere schouwingen per week verricht. Van de huisarts mocht dan ook worden verwacht dat hij met de door hem genoemde omstandigheden kon omgaan. Voor zover hij zich tijdens het schouwen belemmerd voelde door de aanwezigheid van klaagsters, had de huisarts hen kunnen vragen naar een andere ruimte te gaan. Klaagsters hebben ook nog aangevoerd dat de huisarts (een van) hen heeft genegeerd en gecommandeerd en dat in die zin ook sprake was van een onheuse bejegening. Het college kan dit echter niet vaststellen, zodat dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond is. Ook het tweede klachtonderdeel (niet respectvol omgaan met het lichaam van de overledene) is ongegrond. Het college acht het, gezien de aard van het gegronde klachtonderdeel, passend het te laten bij de constatering dat sprake is van een verwijt. Daarbij gaat het college ervan uit, mede gelet op wat ter zitting is besproken, dat de huisarts zijn eigen handelen voldoende kritisch tegen het licht heeft gehouden en zich realiseert dat hij niet conform de professionele norm heeft gehandeld. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, heeft het college reden om aan te nemen dat het een eenmalig verzuim betreft en legt geen maatregel op.

Bejegening

ECLI:NL:TGZRZWO:2022:16
Beklaagde is werkzaam als oogarts. Klager klaagt onder meer over de bejegening. De klacht over de bejegening is ongegrond. Hoewel het college van oordeel is dat beklaagde op dit punt beter had kunnen handelen door zijn emoties opzij te zetten en voor een zakelijke professionele opstelling te kiezen, levert dit handelen van beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt op nu niet is gebleken dat de emoties van beklaagde hebben geleid tot een verkeerde diagnose of het instellen van een verkeerd medisch beleid (ingezet druppelbeleid voortzetten).

Taakherschikking

ECLI:NL:TGZCTG:2022:29
Klacht tegen huisarts. Klager heeft de huisartsenpost bezocht nadat hij in zijn vinger had gezaagd met een elektrische cirkelzaag. De huisarts heeft de wond beoordeeld en de verdere huisartsenzorg opgedragen aan de triagiste. De triagiste heeft de wond gereinigd, gehecht en klager een tetanusinjectie gegeven. Klager kreeg geen antibiotica. Een week later bezoekt klager zijn eigen huisarts met klachten en krijgt klager alsnog antibiotica. Klager is een deel van de functionaliteit van zijn vinger kwijtgeraakt. Hij verwijt de beklaagde huisarts dat zij geen antibiotica heeft voorgeschreven, dat zij de wond door een triagiste heeft laten hechten i.p.v. een plastisch chirurg en dat zij heeft nagelaten advies te geven over hoe te handelen bij ontstekingsverschijnselen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in zijn geheel ongegrond verklaard. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring van de klacht over het laten hechten van de wond door de triagiste. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. In het kader van de taakherschikking mocht de huisarts nadat zij zelf de wond had beoordeeld de verdere huisartsenzorg opdragen aan de triagiste. De triagiste was bevoegd en bekwaam.

Onjuiste verklaring of rapport

ECLI:NL:TGZRGRO:2022:15
Klacht tegen psychiater deels gegrond en legt de maatregel van een berisping op. Beklaagde heeft op verzoek van de gezinsvoogd en met instemming van de ouders tezamen met een GZ-psycholoog bij de dochter van klaagster een onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was om te beoordelen of en zo ja, welke behandeling en/of begeleiding van de dochter geïndiceerd was. Beklaagde en voornoemde GZ-psycholoog hebben de resultaten van dit onderzoek met hun advies voor behandeling/begeleiding neergelegd in een rapport. Strikt genomen – zo oordeelt het college – was geen sprake van een rapportage aan een derde, wat met zich meebrengt dat het op grond van artikel 7:446, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek, en daarmee ook het in artikel 7:464, lid 2, onder b, BW neergelegde inzagerecht hier niet rechtstreeks van toepassing is. Het feit dat de gezinsvoogd het rapport zou gaan gebruiken in een gerechtelijke procedure (over de ondertoezichtstelling van de dochter dan wel de omgangsregeling en het gezag over de dochter) en dat beklaagde hier ook van op de hoogte was, betekent echter dat klaagster in dit geval klaagster toch de gelegenheid tot inzage in het rapport had moeten bieden voordat zij het rapport aan de gezinsvoogd verzond. Klaagster heeft het rapport niet kunnen zien vóór verzending aan de gezinsvoogd en dus zijn klachtonderdelen 3,4,5,6,8,9 en 10 gegrond. Gezien de klachtonderdelen 7 en 11 is het college van oordeel dat de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rapport berust niet toereikend zijn om de conclusies te dragen en dat het rapport derhalve niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

ECLI:NL:TGZREIN:2022:8
Diverse verwijten aan arts over de opgestelde Bijstelling probleemanalyse (BPA) en Functionele mogelijkheden lijst (FML), over niet nakomen van gemaakte afspraken en het ten onrechte voeren van de titel bedrijfsarts. Gebrekkig anamnestisch consult. BPA en FML incompleet, onjuist en niet onderbouwd. Naleving van afspraken met klager niet geborgd. Ten onrechte gebruik titel bedrijfsarts. Niet voldaan aan informatieplicht over handelen onder supervisie. Deels gegrond. Berisping.

COVID-19 gerelateerd

ECLI:NL:TGZRGRO:2022:13
Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij een consult heeft geweigerd zonder daarvoor steekhoudende of voldoende reden te hebben gegeven. Klager is vanwege het niet dragen van een mondkapje door de assistent uit de huisartspraktijk gezet. Het college acht de klacht ongegrond. Klager was reeds bekend met het in de praktijk geldende coronabeleid, zo ook het dragen van een mondkapje. Van klager had verwacht mogen worden dat hij bij het maken van de afspraak voor het consult om een uitzondering op het beleid had gevraagd, dan wel een medische situatie had aangegeven waaruit zou blijken dat het voor hem bezwaarlijk zou zijn geweest een mondkapje te dragen. Klager heeft dit nagelaten. Voorts acht het college het handelen van beklaagde in lijn met hetgeen van een redelijk en bekwaam zorgverlener verwacht mag worden door direct na afloop van zijn spreekuur contact op te nemen met klager en navraag te doen naar diens hulpvraag.

Ontvankelijkheid

ECLI:NL:TGZRSGR:2022:34
Niet ontvankelijke klacht tegen huisarts. Beklaagde is de zus van klager. Klager klaagt over uitlatingen die beklaagde heeft gedaan over hun vader. Vast staat dat beklaagde geen behandelrelatie heeft gehad met klager of de vader. Eerste tuchtnorm daarom niet van toepassing. Uitlatingen van beklaagde over de gezondheidstoestand van de vader zijn niet van dergelijke aard en ernst dat zij vallen onder de tweede tuchtnorm. Beklaagde heeft de uitlatingen uitsluitend gedaan in haar hoedanigheid van dochter van de vader, waarbij zij zich steeds heeft gepresenteerd als privépersoon en slechts tweemaal vermeld heeft dat zij arts is. Het College is verder van oordeel dat geen enkele sprake is van enige weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg. Klager heeft deze weerslag ook nauwelijks heeft gesteld, laat staan onderbouwd. Klacht niet-ontvankelijk verklaard. Publicatie.

ECLI:NL:TGZRZWO:2022:19
Voorzittersbeslissing. Misbruik van recht. Klacht tegen tandarts van ex-patiënt. Beklaagde zou klaagster tijdens de behandeling van een eerdere tuchtklacht voor “uitschot” hebben uitgemaakt (klaagster was daar zelf bij niet aanwezig, wel een gemachtigde namens haar).  De voorzitter overweegt dat er door oud-patiënten al vele klachten tegen beklaagde zijn ingediend, waarachter vermoedelijk een collega-tandarts schuil gaat. Ook in het tuchtrecht kan sprake zijn van misbruik van recht. Belangenafweging. Beklaagde heeft ter zitting zijn frustratie geuit over de vele klachten die de collega-tandarts tegen hem zou laten indienen. Er is in dit geval bovendien sprake van een ver verwijderd verband tussen een aan beklaagde verweten ongelukkige woordkeuze en het door het tuchtrecht beschermde belang van de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg c.q. de weerslag daarop. Dit brengt de voorzitter tot de slotsom dat het belang van klaagster in dit geval niet opweegt tegen het belang van beklaagde om in rechte te worden beschermd tegen het ernstig vermoeden van misbruik van recht door een derde. Klacht kennelijk niet ontvankelijk.

ECLI:NL:TGZRZWO:2022:18
Voorzittersbeslissing. Klachten tegen leden van het RTG Zwolle. Deze leden zouden bij de behandeling van een andere tuchtzaak op een röntgenfoto wortelpunten hebben gezien die daarop volgens klager niet zichtbaar zijn. De voorzitter overweegt dat deze leden niet hebben gehandeld als beroepsbeoefenaren in de zin van artikel 47 Wet BIG, maar als leden van het tuchtcollege. In die hoedanigheid kunnen zij niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Een andere uitleg zou namelijk een doorbreking betekenen van het door de wet opengestelde hoger beroep. In hoger beroep kunnen ten overstaan van het CTG grieven worden ingebracht tegen de beslissing van het regionaal tuchtcollege en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

ECLI:NL:TGZRSGR:2022:36
Klacht tegen kinderarts. In een eerdere tuchtprocedure heeft het Regionaal Tuchtcollege de door klager tegen de kinderarts ingediende klacht ongegrond verklaard. In deze uitspraak is onder meer overwogen dat op 3 en 4 mei 2018 diagnostiek en onderzoek zijn verricht en dat dit onderzoek is verricht volgens een in september 2017 opgesteld diagnostisch plan, waarmee ouders van klager in april 2018 alsnog hebben ingestemd. Het Centraal Tuchtcollege heeft deze uitspraak bevestigd. Klager verwijt beklaagde in deze tweede tuchtprocedure dat hij zonder medeweten en toestemming een onderzoek heeft laten uitvoeren. De klacht heeft opnieuw betrekking op het op 3 en 4 mei 2018 uitgevoerde onderzoek. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens strijd met ne bis in idem-beginsel.

ECLI:NL:TGZRSGR:2022:31
Klacht tegen huisarts. De klacht is niet duidelijk geworden. Omdat aldus niet duidelijk is geworden wat klager met de klachtonderdelen bedoelt, is het voor beklaagde niet goed mogelijk zich tegen de klachtonderdelen te verweren. Klacht voldoet daarmee niet aan de wettelijke eisen. Klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard.

Grensoverschrijdend gedrag

ECLI:NL:TGZREIN:2022:4
Internist-oncoloog en opleider. Klacht: seksueel grensoverschrijdend gedrag (1), onvoldoende supervisie / opdragen medische handelingen aan onbevoegde (2), onbevoegd inzien medisch dossier (3).Verweer: klacht 1 betreft privégedragingen: niet-ontvankelijk. Dossier ingezien (3), maar met goede reden. College: geen privégedraging: ontvankelijk. Geheel gegrond. Gedrag was grensoverschrijdend. Afhankelijke positie binnen werkrelatie. Miskenning positie als meerdere / opleider bij opdracht werkzaamheden. Maatregel: handelen plaatsgevonden ondanks herhaaldelijk aangesproken op gedrag, waarschuwing ziekenhuis en coachingstraject. Beperkt inzicht in gedrag. Geen vertrouwen in veranderen gedrag. Gevaar voor herhaling. Doorhaling.

Titelmisbruik?

ECLI:NL:TGZREIN:2022:6
Arts wordt onder meer verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding door de titel ‘(plastisch) chirurg’ ten onrechte te gebruiken, terwijl hij in het BIG-register geregistreerd staat als basisarts. Verweerder voert aan dat hij de titel plastisch chirurg niet actief heeft gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder ten onrechte de indruk gewekt heeft (plastisch) chirurg te zijn. Immers, op het internet verwees verweerder naar zijn opleiding tot plastisch chirurg zonder te hebben aangegeven dat zijn registratie in maart 2011 was verlopen. Ook gaf hij in het toestemmingsformulier aan dat bij een bepaalde complicatie direct contact moest worden opgenomen met de chirurg terwijl er maar één arts, te weten hijzelf, niet zijnde een chirurg werkzaam was in de kliniek. Weliswaar vermeldde verweerder nergens expliciet dat hij plastisch chirurg was, maar door de wijze waarop hij zich presenteerde, zette hij potentiële patiënten op het verkeerde been. Het college is van oordeel dat verweerder klaagster op grond van het voorgaande misleid heeft toen zij op zoek was naar een plastisch chirurg om haar gezicht op te frissen. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich geprofileerd heeft als psycholoog. Een enkele vermelding in een review op het internet van een onbekend persoon is daartoe onvoldoende. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond. Nu ook verschillende andere klachtonderdelen gegrond zijn verklaard legt het college de maatregel van berisping op.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven