03.02.2021
Mondkapjesplicht op de werkvloer
In een bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland aanhangig gemaakt kort geding is geoordeeld dat het instellen van een mondkapjesplicht op de werkvloer onder het instructierecht valt van de werkgever. Wat was er aan de hand?
Feiten
De werkgever voert een ‘ambachtelijke bakkerij’, waarop de cao voor het Bakkersbedrijf van toepassing is. De werknemer is in dienst als chauffeur en brengt drie dagen per week goederen rond met een transport bus van de werkgever.
In oktober 2020 deelde de werkgever in een WhatsApp groep mede dat er een aanscherping in het beleid volgt, waaronder een mondkapjesplicht binnen het bedrijf. De mensen die problemen hadden met de mondkapjesplicht of geen mondkapje willen dragen op medisch advies, konden dat melden aan de werkgever.
Na deze mededeling heeft de werknemer verzuimd een mondkapje te dragen binnen het bedrijf. Hij is daarop aangesproken door de chef productie, wat leidde tot een verbale escalatie. Tijdens een gesprek hierover met de werkgever, werd de loondoorbetaling opgeschort en werd de werknemer op non-actief gesteld. De werkgever informeerde de werknemer schriftelijk dat de maatregelen onmiddellijk zouden intreden en ongeveer een week zouden duren. Daarbij vermeldde de werkgever dat de werknemer deze maatregelen ongedaan kan maken door schriftelijk te verklaren dat hij tijdens de werkzaamheden volgens de gegeven instructie een mondkapje zal dragen en zal blijven dragen en dat hij schriftelijk en mondeling excuses aanbiedt aan de werkgever en zijn collega’s.
De werknemer gaf vervolgens aan niet akkoord te zijn met de op non-actiefstelling en werkwillig te zijn. Ook gaf hij aan de bedongen arbeid te zullen oppakken. De werknemer gaf aan dat hij een chauffeur is en derhalve incidenteel in het pand aanwezig is. De momenten dat hij wel inpandig is, heeft hij weinig contact met zijn collega’s en houdt hij 1,5 meter afstand.
De werkgever reageerde hierop dat hem de toegang tot het werk zal worden ontzegd, aangezien de werknemer niet voornemens lijkt de maatregelen en de genoemde voorwaarden te zullen opvolgen. Daarbij gaf de werkgever aan maatregelen te zullen nemen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen indien de werknemer de instructies blijft negeren.
De beoordeling
De werkgever beroept zich ten aanzien van de mondkapjesplicht op het instructierecht van een werkgever ex. art. 7:660 BW. Kenmerkend voor het instructierecht is dat de werkgever eenzijdig voorschriften kan geven, met betrekking tot de arbeid en ter bevordering van de goede orde binnen het bedrijf. De werknemers dienen zich in beginsel aan de instructies te houden.
Dit kan echter anders zijn, indien het instructierecht een inbreuk maakt op een grondrecht van de werknemer. De werknemer was van mening dat een mondkapjesplicht een inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer, omdat dit hinder, ongemak en gezondheidsrisico’s veroorzaakt. Daarbij moet worden beoordeeld of een dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is. Om dit te kunnen beoordelen dient te worden onderzocht of:
- de instructie een legitiem doel dient;
- of de gegeven instructie een geschikt middel is om dat doel te bereiken;
- of de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer evenredig is in verhouding staat tot het belang van de werkgever bij het bereiken van het beoogde doel; en
- of de werkgever dat doel redelijkerwijs op een minder ingrijpende wijze kon bereiken.
De rechter oordeelde dat de mondkapjesplicht binnen de panden van werkgever twee legitieme doelen dient, namelijk de wettelijke verplichting van de werkgever om de individuele belangen van haar werknemers te beschermen door te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Hiervoor is de werkgever gedurende de corona pandemie gehouden datgene te doen wat nodig is en wat binnen haar macht ligt om besmetting van haar werknemers op de werkvloer met het corona virus te voorkomen. Bovendien heeft de werkgever daarnaast haar bedrijfsbelang te beschermen, omdat zij onder meer een loondoorbetalingsverplichting heeft bij ziekte.
De rechter oordeelt verder dat ondanks het feit dat over de effectiviteit van het mondkapje wordt gediscussieerd, het een maatschappelijk aanvaard middel is. Daarom gaat de rechter ervan uit dat het dragen van een mondkapje gedurende de corona pandemie aan de veiligheid en gezondheid kan bijdragen. De werkgever mag hier ook vanuit gaan, te meer omdat zij de instructie heeft gegeven op advies van de branchevereniging. Verder geeft de rechter aan dat de werkgever er belang bij heeft om ten aanzien van de instructie één lijn te trekken binnen bedrijf. Het dragen van een mondkapje kan alleen effectief zijn als iedereen zich daar aan houdt. De werknemer onderschat hierbij dat hij deel uitmaakt van een werkgemeenschap, waardoor hij niet volledig zijn eigen plan mag trekken. De mondkapjesplicht geldt alleen inpandig, dus van de werknemer wordt niet verwacht een mondkapje te dragen in de transport bus. Daarmee is de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zeer beperkt, aldus de rechter. Bovendien waren er geen medische beperkingen bij werknemer op grond waarvan hij het mondkapje niet zou kunnen dragen.
Hierdoor komt de rechter tot oordeel dat de werkgever in redelijkheid de instructie tot het dragen van een mondkapje aan haar werknemers heeft mogen geven en dat werknemer gehouden was deze instructie op te volgen. De werkgever mocht derhalve de loonbetaling aan werknemer opschorten en hem de toegang tot het werk ontzeggen, zolang hij de instructie niet opvolgt. Indien werknemer wel onvoorwaardelijk bereid is de instructie op te volgen, komt de grondslag aan opschorting van het loon en de non-actiefstelling te vervallen.
Heeft u vragen over het instructierecht of maatregelen rondom Covid-19 die u als werkgever moet of wil treffen?
Neem dan contact op met Debby Kolk, Suzanne Steegmans of Zorana Koria.