Home Nuancering Groen/Schoevers door de Hoge Raad: Partijbedoeling speelt geen rol bij de kwalificatievraag

Debby Kolk

Arbeidsrecht
/

Nuancering Groen/Schoevers door de Hoge Raad: Partijbedoeling speelt geen rol bij de kwalificatievraag

De Hoge Raad heeft op 6 november 2020 een belangrijke nuancering gegeven op het arrest Groen/Schoevers met betrekking tot de kwalificatie vraag: De bedoeling van partijen speelt geen rol bij de vraag of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. klik hier voor de uitspraak.

Feiten

Een werkloze werkneemster ontving vanaf 1 december 2012 van de gemeente een uitkering ingevolge de Wet Inkomensvoorziening Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers (IOAW). Op grond van een besluit van het College van B&W ging zij deelnemen aan het traject “Participatieplaatsen” uitgevoerd door het re-integratiebedrijf Amsterdam, begeleiden en detacheren (het re-integratiebedrijf), onderdeel van de toenmalige Dienst Werk en Inkomen van de gemeente. Daarbij werd afgesproken dat de algemene verplichtingen van betrokkene, waaronder het zoeken naar betaald werk en bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende, onverkort bleven gelden zolang er geen andere afspraken met haar zijn gemaakt.

Er werd een plaatsingsovereenkomst gesloten tussen partijen waarbij werd afgesproken dat betrokkene voor de maximale duur van 6 maanden voor 32 uur per week algemene taken zou verrichten als servicedeskmedewerker met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject richting regulier werk. Betrokkene ontving naast haar uitkering (achteraf) ook een premie voor het meewerken aan het participatietraject. Er kwam daarna een tweede plaatsingsovereenkomst, voor nogmaals zes maanden onder dezelfde voorwaarden.

Betrokkene heeft – zonder succes – geprobeerd een contract te krijgen met de gemeente en uiteindelijk een verklaring voor recht gevorderd dat zij werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW voor de functie van servicemedewerker en daarbij ook een bedrag aan achterstallig loon gevorderd van ruim € 30.000 bruto.

Beoordeling door de rechter

Zowel de kantonrechter als het Hof in hoger beroep hebben de vorderingen afgewezen. Daarbij heeft het Hof onder meer geoordeeld dat het niet de bedoeling is geweest van de wetgever een participatieplaats (tevens) als een arbeidsovereenkomst aan te merken. Betrokkene heeft ook niet bestreden dat haar cv niet aansloot bij het profiel van de medewerker servicedesk en dat zij niet alle taken behorend bij die functie heeft uitgevoerd. Dat er sprake is geweest van productieve arbeid is daarbij, aldus het Hof, niet van doorslaggevende betekenis. Niet kan worden geconcludeerd dat het ten tijde van de plaatsing van betrokkene in het participatietraject de bedoeling van partijen was om (ook) een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Hoge Raad

In cassatie wordt onder meer geklaagd dat het oordeel van het Hof dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting voor zover dat oordeel erop berust dat de bedoeling van partijen niet was gericht op het sluiten van een arbeidsovereenkomst.

De Hoge Raad oordeelt dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Artikel 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

De Hoge Raad oordeelt, anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid, dat de partijbedoeling dus geen rol speelt bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Eerst dient op basis van de Haviltex maatstaf te worden vastgesteld welke rechten en plichten partijen zijn overeengekomen. Nadat de rechter met behulp van die maatstaf de overeengekomen rechten verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte de partijbedoeling ook van belang heeft geacht voor de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De klacht is in zoverre gegrond.

Vragen?

De vraag of er (onbedoeld) toch sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en dus niet – zoals partijen beoogden –  een overeenkomst van opdracht, komt regelmatig in de praktijk voor. De bedoeling van partijen speelt dus volgens de Hoge Raad bij de kwalificatie geen rol.

Indien u hierover vragen heeft kunt u contact opnemen met Debby Kolk, Suzanne Steegmans of Zorana Koria.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven