Home Onterechte beëindiging behandelingsovereenkomst bij stemverheffing patiënt

KBS

Onterechte beëindiging behandelingsovereenkomst bij stemverheffing patiënt

Een recente zaak voor het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam toont hoe cruciaal het is dat een hulpverlener zorgvuldig handelt bij het beëindigen van een behandeling, zelfs als de patiënt zich heftig geagiteerd uit.

Wat was er aan de hand? Klagers zijn ouders van drie kinderen die allen hulpverlening ontvangen. Voor hun middelste zoon schakelden zij een praktijk in, waar een gz-psycholoog en een orthopedagoog betrokken raakten. Ook klagers zelf volgden gesprekken, zowel individueel als gezamenlijk. Het behandeltraject vond plaats in een context van complexe gezinsproblematiek en samenwerking met diverse instanties zoals jeugdzorg en BKK.

Vader uitte al in vroege sessies zijn frustraties over eerdere ervaringen met de gemeente en hulpverlening, waaronder een bijna gerealiseerde uithuisplaatsing. Hij sprak bedreigend over andere hulpverleners en werd een risicotaxatie gedaan. Die taxatie wees uit dat er geen sprake was van acuut gevaar; de verbale uitingen werden beschouwd als onmacht. De behandeling werd voortgezet, met inzet van EMDR en schematherapie bij de orthopedagoog.

Tijdens een EMDR-sessie toonde vader intense woede. De orthopedagoog wist de situatie veilig te de-escaleren. Daarna vond een gezamenlijke sessie plaats waarin vader boos wegliep en zei dat hij “ermee stopte”. Volgens de gz-psycholoog verhief klager tijdens de gesprekken in de praktijk zijn stem dusdanig dat aanwezigen in naastgelegen behandelkamers daar last van hadden. De gz-psycholoog besloot hierop de behandeling per direct te beëindigen — niet alleen haar eigen gesprekken, maar ook die met de orthopedagoog. Deze beslissing werd later die dag per mail aan klagers bevestigd.

Klagers dienden hierover een klacht in bij het tuchtcollege. Het tuchtcollege oordeelde deze klacht gegrond. Volgens het tuchtcollege had de gz-psycholoog geen ‘gewichtige reden’ voor onmiddellijke beëindiging van de behandeling, zoals vereist op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Beroepscode van het NIP en de Wegwijzer Wet- en Regelgeving voor psychologen in de gezondheidszorg van het NIP.

Hoewel de gz-psycholoog zich mede vanwege een eerder incident met een andere cliënt onveilig voelde, was dit mede gebaseerd op een eerder incident met een andere cliënt. In deze casus was al eerder beoordeeld dat vaders gedrag niet acuut gevaarlijk was, en dat zijn uitingen voortkwamen uit psychische onmacht. Daarmee bestond er onvoldoende objectieve grond om de behandeling per direct te stoppen, aldus het tuchtcollege. Bovendien had de gz-psycholoog niet voldaan aan de zorgvuldigheidseisen bij beëindiging: er was geen waarschuwing, geen duidelijke communicatie over de gevolgen, geen nazorg of doorverwijzing, en verwarring over het stopzetten van ook de orthopedagogische begeleiding. De gz-psycholoog kreeg een berisping opgelegd.

Deze kwestie toont aan dat een behandeling niet abrupt mag worden stopgezet zonder dat er sprake is van een geldige gewichtige reden, en zonder duidelijke communicatie en zorgvuldige overdracht. Zelfs wanneer een cliënt zich emotioneel of verbaal explosief gedraagt, moet de psycholoog dit gedrag plaatsen binnen de context van de psychische problematiek en daarbij professionele grenzen bewaken.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven