Patiënte, vader, mentor of bewindvoerder. Wie mag er klagen?
Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, 14 oktober 2024
De patiënte om wie het in deze tuchtzaak gaat is vanwege meerdere geestelijke en lichamelijke beperkingen al lange tijd opgenomen in een zorginstelling. Voor de patiënte is een mentor en een bewindvoerder benoemd. De beklaagde huisarts pleegt overleg met de revalidatie-arts die eerder bij de zorg aan de patiënte betrokken is geweest over de vraag of een nieuwe verwijzing zinvol is. De revalidatie-arts laat weten de patiënte al vele jaren te hebben begeleid, dat er geen sprak is van trainbaarheid c.q. leervermogen en dat de AVG (arts voor verstandelijk gehandicapten) de meest aangewezen medisch specialist is om de regiefunctie te voeren.
De vader van de patiënte stapt naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG) en stelt a) dat de huisarts heeft deelgenomen aan de conclusie van de revalidatie-arts en b) deze conclusie vervolgens niet aan hem heeft medegedeeld.
Het RTG beoordeelt allereerst of de vader ontvankelijk is in het eerste klachtonderdeel. Dit is niet het geval. Voor de patiënte was door de kantonrechter een mentor en bewindvoerder benoemd, juist omdat tussen de vader en de mentor verschil van inzicht bestond over de voor de patiënte noodzakelijke zorg. Nu de mentor desgevraagd niet instemt met de klacht wordt de vader niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het klachtonderdeel dat gaat over de zorg aan de patiënte.
Wat betreft het klachtonderdeel dat de huisarts de vader niet heeft geïnformeerd over de uitkomst van het overleg met de revalidatie-arts is de vader als naaste betrekking van de patiënte als rechtstreeks belanghebbende wél ontvankelijk. Inhoudelijk komt het RTG echter tot de conclusie dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is, omdat uit de Wgbo volgt dat de huisarts de informatieplicht niet jegens de vader maar jegens de mentor moest nakomen.
Uit deze uitspraak volgt, dat wanneer een meerderjarige patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van de eigen belangen ter zake en er ten behoeve van die patiënt een mentorschap is ingesteld, het raadzaam is om na te gaan of een familielid van de patiënt klachtgerechtigd is. Tijdens mentorschap is de patiënt onbevoegd rechtshandelingen te verrichting in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De mentor vertegenwoordigt in dat geval de betrokkene in en buiten rechte. Indien degene ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld wilsbekwaam is, dan is het uitgangspunt dat de mentor de betrokkene toestemming verleent om deze rechtshandelingen zelf te verrichten. Bij wilsonbekwamen ligt dit uiteraard anders. In gevallen waarin een mentor is benoemd kan een familielid in beginsel niet over de verleende zorg klagen. Gaat het om een klacht die betrekking heeft op bejegening of andere kwesties die het familielid zelf betreffen of aangaan, dan is een dergelijke klacht in beginsel wél ontvankelijk en kan die worden getoetst. In deze zaak had het RTG de vader ook in het tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk kunnen verklaren nu de informatieplicht van de huisarts niet jegens de vader, maar jegens de mentor gold. Soms is het beste antwoord op een vraag een vraag terug.