07.11.2018
Vertrek uit verloskundigenpraktijk door opzegging collega’s: uitstoting?
Een bijzondere situatie: een vertrekkende maat van een verloskundigenpraktijk is gehouden haar aandeel aan te bieden aan haar collega’s en gebonden aan het overeengekomen concurrentiebeding, ook al is zij niet degene die de overeenkomst heeft opgezegd. Rechtbank Rotterdam oordeelt dat geen sprake is van uitstoting. Wanneer is sprake van uitstoting en waarom in dit geval niet?
Uitstoting
Van uitstoting is sprake als de samenwerking met een van de maten door de andere maten wordt opgezegd, omdat zij de maatschap zonder die ene maat willen voortzetten. Men spreekt in dat geval ook wel van ‘opzegging aan’ een maat, in plaats van ‘opzegging door’ een maat. De wet geeft geen regeling voor uitstoting. Niettemin heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 juni 1969 (NJ 1969/384; v.o.f. Vinke & Co) de mogelijkheid van uitstoting van één vennoot erkend, mits dit uitdrukkelijk in de firma-akte is bedongen.
In de maatschapsovereenkomst dient aldus expliciet te zijn bepaald onder welke omstandigheden uitstoting mogelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan persoonlijke gedragingen van een maat die de maatschap schaden, de exploitatie belemmeren of de besluitvorming dwarsbomen. Een opzegging die niet op een uitdrukkelijk beding berust, is nietig.
Oordeel rechtbank
In de zaak die aan de Rechtbank Rotterdam voorlag (ECLI:NL:RBROT:2018:7491) moet de maatschapsovereenkomst volgens de rechtbank zo worden begrepen dat, als een maat de overeenkomst opzegt, ieder der maten de keuze moet maken of zij de maatschap wil voortzetten of niet. De keuze tussen stoppen of doorgaan geldt niet alleen voor de opzeggende maat, maar voor álle maten. De vertrekkende maat heeft in dit geval de keuze gemaakt om uit de maatschap te vertrekken. Tijdens de zitting heeft zij bevestigd dat zij, gelet op wat er is gebeurd, niet meer in de maatschap wil werken en dat zij haar werk graag anders wil kunnen uitvoeren.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van uitstoting geen sprake is. De vertrekkende maat had de keuze om (haar aandeel in) de maatschap voort te zetten en is bij brief van de andere maten ook uitgenodigd dat te doen, maar zij heeft de keuze gemaakt met de maatschap te stoppen.
Als deze maat de maatschap daarentegen had willen voortzetten, zou een opzegging door haar collega’s zeer waarschijnlijk wel als uitstoting zijn aangemerkt en geen stand hebben gehouden. Uit het vonnis volgt namelijk dat de vertrekkende maat eerder door haar collega-maten was aangeboden om de maatschap gezamenlijk voort te zetten, maar dat zij dan wel een nieuwe overeenkomst moest tekenen waarin een uitstotingsregeling in het voordeel van de voorzettende maten zou worden opgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat de bestaande maatschapsovereenkomst nog geen uitstotingsregeling inhield, die daarvoor wel is vereist.
Alternatieven?
Alternatieve route die nog wel eens in de praktijk wordt gevolgd om van een collega-maat af te komen is dat de ‘samenspannende’ maten de maatschap opzeggen, met de bedoeling om vervolgens samen een ‘nieuwe’ maatschap aan te gaan. Van die weg wordt echter aangenomen dat dan in beginsel in strijd wordt gehandeld met de redelijkheid en billijkheid en de opzegging vernietigbaar is op grond van art. 7A:1686 lid 1 BW.
Bij gebreke van een contractuele regeling voor uitstoting kan wel worden gevorderd de maatschapsovereenkomst op grond van gewichtige redenen te ontbinden. Dit kan echter niet zonder tussenkomst van de rechter (art. 7A:1684 BW).