Home Wel of geen verdachte afwijking te zien?

Oswald Nunes

Tuchtrecht
/

Wel of geen verdachte afwijking te zien?

Een vrouw neemt in juli 2020 voor het eerst deel aan het Bevolkingsonderzoek Borstkanker. De twee beoordelend radiologen laten de vrouw weten dat op de röntgenfoto’s geen aanwijzingen voor borstkanker zijn gevonden. In januari 2021 wordt bij de vrouw (toch) de diagnose borstkanker gesteld.

De vrouw dient een klacht in tegen de beide radiologen en stelt dat zij ten onrechte niet hebben gezien dat sprake was van een verdachte afwijking.

Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) moet de vraag beantwoorden of de radiologen de zorg hebben verleend die van hen verwacht mocht worden.

Van belang is volgens het RTG dat sprake was van een screeningssituatie en niet van een diagnostische situatie. In het kader van het Bevolkingsonderzoek Borstkanker staan de radioloog slechts beperkte middelen ter beschikking. Op de beschikbare beelden van het screeningsonderzoek is geen aanwijzing te zien voor een afwijking die een verwijzing voor vervolgonderzoek rechtvaardigt. Er is volgens het RTG sprake van een intervalcarcinoom. Dit is een tumor die tussen de screeningsronden wordt ontdekt omdat er klachten ontstaan, zoals in dit geval een knobbeltje. Een intervalcarcinoom hoeft niet altijd aanwezig te zijn geweest bij de screening. Het is echter aannemelijk dat bij de vrouw in juli 2020 ook reeds sprake moet zijn geweest van borstkanker (of een voorstadium daarvan), maar dat dit door de radiologen toen niet is gezien. Dat de radiologen geen verdachte afwijking hebben vastgesteld valt hen echter niet tuchtrechtelijk te verwijten, nu zij niet in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht tot hun onjuiste diagnose zijn gekomen.

Deze uitspraken laten zien, dat het bij de toetsing van professioneel handelen van groot belang is welke beoordelingsmaatstaf de tuchtrechter hanteert. In het kader van het Bevolkingsonderzoek Borstkanker lijkt de lat ten aanzien van het missen van een diagnose minder hoog te liggen dan bij een diagnostisch onderzoek. Dit wordt in de uitspraak door het RTG ook mooi uitgelegd. De radioloog beoordeelt bij het bevolkingsonderzoek alleen de mammogrammen die door de laborant zijn gemaakt en heeft geen direct contact met de persoon die het mammogram ondergaat. De screeningsradioloog kan dus niet bespreken of sprake is van borstklachten en, zo ja, in welke borst en op welke plek. Evenmin bestaat de mogelijkheid tot lichamelijk of aanvullend onderzoek in de vorm van tomografie of echografie. Er is bij de screening in het kader van het bevolkingsonderzoek geen sprake van een diagnostische setting zoals in een ziekenhuis, waarbij de radioloog aan de hand van de anamnese en specifieke gegevens die zijn vermeld in de aanvraag, het gewenste onderzoek gerichter en uitgebreider kan beoordelen. De screeningsradioloog kan alleen op basis van de mammogrammen een inschatting maken van de waarschijnlijkheid op aan- of afwezigheid van borstkanker. Hierdoor kunnen fout-positieve en fout-negatieve uitslagen voorkomen. De te onderzoeken personen worden zowel in de informatiefolder bij de uitnodiging als in de brief met de uitslag expliciet gewezen op het feit dat de uitslag geen volledige zekerheid geeft en dat drie van de tien gevallen van borstkanker bij het bevolkingsonderzoek niet worden ontdekt.

Voor een beklaagde arts is het al met al relevant om de tuchtrechter uit te leggen in welk kader een bepaald onderzoek heeft plaatsgevonden omdat dit van belang is voor de beoordeling en de uitkomst van een tuchtzaak. Alles is ingewikkeld voordat het eenvoudig wordt.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven