Home Werkgever mocht voorwaarden verbinden aan beëindigingsvoorstel voor werknemer met slapend dienstverband

Debby Kolk

Arbeidsrecht
/

Werkgever mocht voorwaarden verbinden aan beëindigingsvoorstel voor werknemer met slapend dienstverband

De rechtbank Limburg heeft een vordering tot betaling van een schadevergoeding afgewezen, die FNV voor één van haar leden, ex-werkneemster van Stichting Meander Groep had ingediend. Zie hier de volledige uitspraak:

Wat was er aan de hand?

Een huishoudelijke hulp, die 10 uur per week bij Meander Groep werkte werd arbeidsongeschikt. Na twee jaar ziekte , is per einde wachttijd, met ingang van 12 juni 2018, aan haar door het UWV een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het dienstverband bleef slapen.

Nadat de Hoge Raad de bekende Xella-beslissing had gewezen (zie hier) is door de Meander Groep op 29 november 2019 een brief aan (o.a.) deze werkneemster gestuurd met een voorstel om het dienstverband te beëindigen, naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad. Er was immers nog sprake van een slapend dienstverband. Aangezien werkgevers vanaf 1 april 202 compensatie bij het UWV zouden kunnen aanvragen voor het betalen van een transitievergoeding c.q. ontslagvergoeding aan arbeidsongeschikte werknemers en het niet betalen van deze ontslagvergoeding om deze reden geen goed argument is om de werknemer in dienst te houden, volgens de Hoge Raad, heeft Meander Groep alsnog de transitievergoeding aangeboden, zijnde een bedrag van €  9.316,55 bruto. In dezelfde brief is de werkneemster erop gewezen dat de transitievergoeding met ingang van 1 januari 2020 zal worden verlaagd in verband met de inwerkingtreding van de Wet Arbeidsmarkt in Balans. Om voor de hoge(re) vergoeding in aanmerking te komen die in het voorstel was verwerkt, zou de definitieve vaststellingsovereenkomst nog in 2019 moeten worden ondertekend. In dezelfde brief is toegevoegd dat de beëindigingsvergoeding onder de voorwaarden werd toegekend dat (…) Meander Groep volledige compensatie verkrijgt voor de betaalde beëindigingsvergoeding als bedoeld in de Wet Compensatie Transitievergoeding, behoudens indien door eigen toedoen of nalaten van de werkgever de compensatie door het UWV zou worden geweigerd.

Werkneemster is niet akkoord gegaan met het voorstel van Meander Groep. Omgekeer was Meander Groep niet bereid afstand te doen van de gestelde voorwaarde(n). FNV heeft namens werkneemster een concept dagvaarding aan de Meander Groep verzonden. Meander Groep heeft op 30 december 2019 herhaald dat zij geen reden zag de vaststellingsovereenkomst aan te passen. Wel heeft Meander Groep op 25 juni 2020 (dus ruim na invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans) een nieuw voorstel gedaan aan de werkneemster, gebaseerd op de wettelijke transitievergoeding die op dat moment gold zijnde € 5.075,62 bruto en zonder de eerdere voorwaarde(n). Werkneemster ging hiermee niet akkoord en stelde dat voor de berekening van de vergoeding de oude berekenwijze van 2019 moest worden gebruikt, zodat zij een vergoeding van € 9.316,55 wenste te ontvangen. FNV heeft vervolgens betaling gevorderd van € 9.316,55 bruto uit hoofde van schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW jo. 6:74 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en een veroordeling in de proceskosten. Daartoe is aangevoerd dat de Meander Groep zich niet als goed werkgever zou hebben gedragen door aan het eerdere beëindigingsvoorstel van eind 2019 voorwaarden te verbinden, zodat Meander Groep op grond van artikel 6:74 BW een schadevergoeding zou moeten betalen ter hoogte van de transitievergoeding zoals die gold in 2019 onder de wet Werk en Zekerheid en niet de transitievergoeding zoals die sinds 1 januari 2020 geldt onder de Arbeidsmarkt in Balans. Meander Groep heeft daartegen verweer gevoerd.

Beoordeling door de kantonrechter.

De kantonrechter wijst de vordering van de ex-werkneemster af. De kantonrechter verwijst daarbij naar de Xella beschikking van de Hoge Raad,  waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer om een “slapend dienstverband” te beëindigen. De centrale vraag die de kantonrechter moest beantwoorden is of Meander Groep de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door de voorwaarden op te nemen in het beëindigingsvoorstel. De kantonrechter verwijst naar r.o. 2.7.2 van de Xella beschikking, waarin onder meer staat: “de compensatieregeling en de voor invoering daarvan in de wetsgeschiedenis gegeven redenen brengen mee dat als norm van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW geldt dat een “slapend dienstverband” in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Die norm brengt tevens mee dat in dat geval in beginsel door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend.

De kantonrechter is van mening dat dit niet betekent dat een werkgever ongeclausuleerd de transitievergoeding moest toekennen in een beëindigingsvoorstel aan de werkneemster. De wetgever heeft bedoeld de werkgever te beschermen tegen cumulatie van financiële verplichtingen. Uit de Xella beslissing blijkt dat de door de werkgever te verkrijgen compensatie onder omstandigheden lager kan zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Dit is bijvoorbeeld het geval als het totale bedrag aan brutoloon dat de werkgever tijdens arbeidsongeschiktheid heeft doorbetaald, lager is dan de wettelijke transitievergoeding. Als zou worden aangenomen dat Meander Groep verplicht was de transitievergoeding ongeclausuleerd toe te kennen aan de werkneemster bestond het risico dat Meander Groep uiteindelijk wel met de door de wetgever ongewenst geachte cumulatie zou worden geconfronteerd, namelijk indien het UWV haar aanvraag voor compensatie zou afwijzen.

In deze zaak kon Meander Groep pas in 2020 weten of ze gecompenseerd zou worden (de toekenningscriteria waren Meander Groep toen pas bekend, terwijl ze volgens de Hoge Raad op grond van goed werkgeverschap pas verplicht was in te stemmen met een beëindigingsvoorstel als zij compensatie zou krijgen. Gelet op deze in 2019 nog bestaande onzekerheid kan niet worden geoordeeld dat Meander Groep de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door in november 2019 voorwaarden te stellen.

Het kan werkneemster ook niet kwalijk worden genomen dat zij de voorwaarden niet accepteerde, maar dat maakt niet dat Meander Groep zich niet gedroeg als goed werkgever, toen zij de voorwaarde(n) stelde of toen zij geen afstand deed van de voorwaarde(n) toen werkneemster aangaf hiermee niet akkoord te gaan. Evenmin handelde Meander Groep in strijd met de vereisten van goed werkgeverschap toen zij in 2020 de lagere vergoeding aanbood. Er bestond immers voor werkneemster geen recht meer op compensatie van het hogere bedrag. De kantonrechter oordeelde dat er geen grond voor toekenning van de schadevergoeding was en heeft de vordering van de werkneemster afgewezen met veroordeling van werkneemster in de proceskosten van Meander Groep.

Voor arbeidsrechtelijke vragen kunt u contact opnemen Debby Kolk, Suzanne Steegmans of Zorana Koria.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven