Werkgever niet gehouden passende arbeid aan te bieden aan gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster
Op 13 januari 2022 heeft het Hof Den Haag een arrest van 14 december 2021 gepubliceerd, waarin zij oordeelde dat werkgever niet gehouden is passende arbeid aan te bieden aan een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkneemster.
Wat is er aan de hand?
Sinds 2010 is werkneemster in dienst bij werkgever als medewerker patiëntenlogistiek. Op 12 juli 2016 heeft werkneemster zich arbeidsongeschikt gemeld. Aanleiding daarvoor was dat zij een aantal keer vast heeft gezeten in de lift op het werk. Werkneemster heeft als gevolg daarvan een angststoornis ontwikkeld. Werkneemster is hiervoor in behandeling geweest, maar de angststoornis is niet verdwenen. Werkneemster heeft ook last van knieklachten. Vanaf november 2016 hervat werkneemster haar werkzaamheden in het kader van re-integratie gedeeltelijk en vanaf oktober 2017 hervat werkneemster haar werkzaamheden op de afdeling Patiëntenlogistiek voor de volle arbeidsduur. De werkzaamheden zijn zo aangepast dat werkneemster niet met patiënten in de lift hoeft. Dat deel van de werkzaamheden wordt gedaan door collega’s. Volgens de bedrijfsarts is volledig herstel niet te verwachten. Uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat er voor werkneemster geen mogelijkheden bij werkgever voorhanden zijn en dat wordt geadviseerd haar te bemiddelen naar passend werk bij een andere werkgever.
Werkgever stopt na 104 weken met de loondoorbetaling. Werkneemster komt niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. Werkneemster vordert doorbetaling van het loon. Ten grondslag hieraan legt zij dat er bij werkgever wél passend werk voor haar beschikbaar is en werkgever gehouden is haar dit werk aan te bieden. De kantonrechter wijst de vordering af. De kantonrechter overweegt dat bij werkgever geen passend werk voorhanden is voor werkneemster, onder meer omdat werkneemster geen gebruik kan maken van de lift om patiënten te vervoeren en als gevolg van knieklachten ook beperkt is tot traplopen. Vaststaat dat als gevolg van de angststoornis het gebruik van de lift en het verblijven in kleine afgesloten ruimtes niet mogelijk is voor werkneemster. Werkneemster gaat hiertegen in hoger beroep.
Wat oordeelt het hof?
Werkneemster stelt in hoger beroep dat zij niet langer last heeft van knieklachten, maar heeft dit verder niet nader onderbouwd, zodat het hof hier ook in hoger beroep van uitgaat.
Werkneemster stelt dat zij in 2017 een aantal maanden aangepaste werkzaamheden heeft verricht en dat dit passend werk voor haar was. Werkgever kan haar diezelfde passende arbeid ook nu aanbieden. Het hof overweegt dat werkneemster toen slechts een deel van de gebruikelijke werkzaamheden verrichtte, zodat zij het gebruik van de liften kon vermijden. Uit het deskundigenoordeel van UWV volgt dat dit werk niet passend is. Dat desondanks sprake zou zijn van passende arbeid, is niet nader door werkneemster onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande neemt het hof als vaststaand aan dat de werkzaamheden die werkneemster uitvoerde in het kader van het re-integratie niet passend voor werkneemster waren, omdat zij haar taken niet in volle omvang kon verrichten en met name niet in staat was om zelfstandig patiënten naar afdelingen op andere verdiepingen te vervoeren. De werkzaamheden zijn daarbij niet (voldoende) passend te maken. Doordat werkneemster alleen het vervoer tot aan de lift voor haar rekening kan nemen en een collega de rest zal moeten doen, wordt in feite dubbel werk gedaan, omdat de collega dan net zo goed zelf met de patiënt naar de lift kan gaan. In redelijkheid kan niet van werkgever worden gevergd dat zij de werkzaamheden zodanig aanpast. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
Mocht u vragen hebben over passende arbeid tijdens/na re-integratie, dan kunt u contact opnemen met Debby Kolk, Suzanne Steegmans en Lisa van Baarsel.