Arts-assistent in de fout?
In hoeverre is een arts-assistent tuchtrechtelijk aansprakelijk voor een gemiste diagnose?
Een patiënt wordt door de reumatoloog naar de afdeling interne geneeskunde verwezen voor evaluatie en beleid anemie en hypertensie. De patiënt wordt gezien door een arts-assistent in opleiding tot specialist interne geneeskunde. De arts-assistent was net gestart in haar vierde jaar en daarmee op de helft van haar opleiding.
Het tuchtcollege stelt vast dat de diagnose ijzergebreksanemie ten onrechte is verworpen.
Het tuchtcollege geeft allereerst het beoordelingscriterium in opleidingssituaties weer.
Bij de beoordeling van de vraag welke handelingen in welke fase van de opleiding overgelaten kunnen worden aan een arts-assistent in opleiding om verricht te worden onder het toeziend oog van de opleider, dan wel aan haar overgedragen kunnen worden, waarbij de opleider als achterwacht op afroep beschikbaar is, moet een doorslaggevende rol worden toegekend aan de inschatting die de opleider mag hebben van de ervaring en vaardigheid van de arts-assistent in opleiding. Een en ander heeft het gevolg dat bij aanvang van de opleiding een aanzienlijk deel van de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het handelen van de arts-assistent in opleiding op de schouders van de opleider c.q. de supervisor drukt, terwijl naarmate er meer aan de arts-assistent in opleiding kan worden toevertrouwd de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid gaandeweg wordt gedeeld tussen de opleider/supervisor en de arts-assistent in opleiding.
Het tuchtcollege is van oordeel dat hier sprake is van een complex leerstuk. De diagnostiek op het gebied van een ijzergebreksanemie is moeilijk en is er voor de beroepsgroep geen richtlijn voorhanden. De arts-assistent heeft op zorgvuldige wijze een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Zij heeft de uitkomst van haar onderzoek en haar werkdiagnose besproken met haar supervisor. In gezamenlijk overleg werd de diagnose ijzergebreksanemie verworpen.
Gezien het feit dat sprake was van een intensieve supervisie, waarbij de arts-assistent elke stap in de behandeling van de patiënt met de supervisor heeft besproken en rekening houdend met de fase van de opleiding waarin de arts-assistent zich bevond, is het tuchtcollege van mening dat de volledige tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor het stellen van de diagnose en het in te zetten beleid niet op de schouders van de arts-assistent maar op die van de supervisor rustte.
De uitkomst is dat de klacht tegen de arts-assistent ongegrond wordt verklaard en tegen de supervisor gegrond, die de maatregel van waarschuwing wordt opgelegd.
De les die uit deze uitspraak voortvloeit is, dat in opleidingssituaties sprake is van een glijdende schaal van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid. Aan het begin van de opleiding rust de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid meer op de schouders van de opleider/supervisor dan aan het einde van de opleiding. Het is voor de praktijk dan van belang dat zowel arts-assistenten als supervisors zich hiervan rekenschap geven en hun onderlinge samenwerking daar goed op afstemmen.
Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven