Consternatie rond een Rijksvaccinatie
Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, 15 december 2023
ECLI:NL:TGZRAMS:2023:266
De beklaagde (jeugd)verpleegkundige in deze tuchtzaak heeft bij een kind in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) inentingen gezet (BMR en MenACWY). Het kind werd daarbij vergezeld door zijn oma, de toenmalige schoonmoeder van de klaagster. De klaagster, de moeder van het kind, vindt dit geen goede gang van zaken en stapt naar het Regionaal Tuchtcollege (RTG). De klacht houdt in, dat het kind buiten aanwezigheid en tegen de wens van zijn ouders is gevaccineerd en dat het kind vooraf niet is beoordeeld of het goed genoeg was voor de vaccinatie. Volgens de moeder had zij telefonisch doorgegeven dat zij niet wilde dat het kind gevaccineerd zou worden omdat hij een buikvirus had en niet fit was. Wel wilde de moeder, aldus de klacht, graag een gewone controle-afspraak en zou daarbij hebben gezegd dat het kind door zijn oma naar de afspraak zou worden vergezeld.
Het RTG kan niet vaststellen of de moeder in het telefoongesprek heeft gezegd dat het kind niet mocht worden gevaccineerd. Dit blijkt niet uit het dossier en het is onwaarschijnlijk dat van een dergelijke belangrijke boodschap geen notitie zou zijn gemaakt. Belangrijker is echter dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de verpleegkundige tijdens het consult wist of had moeten weten dat de moeder niet wilde dat het kind de inentingen zou krijgen. Niet is gesteld dat de oma tegen de verpleegkundige heeft gezegd dat niet gevaccineerd mocht worden. Er was voor de verpleegkundige ook overigens geen enkele reden om te twijfelen aan de instemming van de ouders. Het kind nam immers deel aan het RVP en de afspraak met de moeder was uitsluitend gemaakt voor een eerder uitgestelde vaccinatie. Om die reden stond er ook maar 5 minuten voor de afspraak ingepland. Toen het kind met zijn oma op het consult verscheen mocht de verpleegkundige er dan ook vanuit gaan dat de ouders instemden met vaccinatie. De verpleegkundige heeft ook een (interval) anamnese afgenomen waarbij werd gevraagd of het kind recent ziek was geweest en op dat moment koorts had. Nadat de oma beide vragen ontkennend had beantwoord en de verpleegkundige had geconstateerd dat het kind geen zieke indruk maakte en zij de mogelijke bijwerkingen met de oma had besproken, heeft de verpleegkundige de vaccinaties gegeven. Dit ontmoet bij het RTG geen bedenkingen. De klacht wordt als kennelijk ongegrond – dat wil zeggen buiten zitting – als ongegrond afgewezen.
Uit deze uitspraak volgt, dat wanneer ouders algemeen toestemming geven voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma een hulpverlener bij het maken van een afspraak voor een vaccinatie in beginsel mag uitgaan van toestemming van de ouders. Dit geldt, zo blijkt uit deze uitspraak, ook als het kind op de afspraak wordt vergezeld door een familielid. Mocht er bij de hulpverlener echter twijfel of onduidelijkheid bestaan over eventuele toestemming van de ouders, dan is het verstandig dit tevoren eerst nog te verifiëren om latere problemen en misverstanden te voorkomen. Uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst volgt, dat bij kinderen in de leeftijd tot 12 jaar voor verrichtingen ter uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst de toestemming van de wettelijke vertegenwoordigers is vereist. Twijfel is hier de waakhond der wijsheid.