06.02.2014
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: ook regresnemend verzekeraar beroep op billijkheidscorrectie
Op 4 februari 2014 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch geoordeeld over de aansprakelijkheid voor de gevolgen van een verkeersongeval tussen de bestuurder van een bromfiets en de bestuurder van een taxibusje. Procespartijen betroffen zorgverzekeraar Menzis en WAM-verzekeraar Achmea, beide regresnemend verzekeraar voor respectievelijk de bromfietser en de bestuurder van het taxibusje.
Volgens het hof is Menzis is geslaagd in bewijslevering dat door bestuurder van taxibusje plotseling en abrupt en zonder verkeersnoodzaak heeft geremd. Daarmee heeft bestuurder onrechtmatig jegens de verzekerde van Menzis gehandeld, die met zijn bromfiets te kort achter de taxibus reed, met een snelheid van in ieder geval 35 km, niet meer kon remmen, tegen de taxibus is geknald en daarbij ernstig letsel heeft opgelopen (dwarsleasie). Het hof komt – op grond van de bewijslevering – tot een andere weging van de wederzijdse omstandigheden dan de rechtbank en is van oordeel dat het verkeersgedrag van de bromfietser voor 60% en dat van de bestuurder voor 40 % aan het ongeval hebben bijgedragen (rechtbank: 75% en 25%).
De rechtbank had het beroep van de verzekeraar op de billijkheidscorrectie afgewezen en de daartegen gerichte grief van Menzis slaagt. Naar het oordeel van het hof komt ook aan de regresnemend verzekeraar een beroep op de billijkheidcorrectie toe. Het hof verhoogt de aansprakelijkheid van Achmea op grond van de billijkheidscorrectie met 25% en Achmea is derhalve gehouden 65% van de kosten die Menzis op grond van de polis dient te vergoeden voor haar rekening te nemen.
Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat het in deze zaak niet gaat om de zogenaamde 50 c.q. 100% regel die geldt ingeval van een aanrijding van een voetganger respectievelijk een kind jonger dan 14 jaar. Voor die gevallen heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk geoordeeld dat voor deze standaardisering bij regresvorderingen van verzekeraars geen plaats is.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1997, NJ 1998, 400, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de billijkheidscorrectie ook bij een regresvordering mogelijk is en niet is beperkt tot bijzondere omstandigheden, is er naar het oordeel van het hof gelet op de omstandigheden aan de kant van de bromfietser hier geen aanleiding om de billijkheidscorrectie ten aanzien van Menzis niet toe te passen. Anders dan Achmea stelt, kan uit HR 24 september 2004, NJ 2005, 466 niet worden afgeleid dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het slachtoffer zelf en zijn ziektekostenverzekeraar. In die zaak was in cassatie namelijk niet geklaagd over het niet toepassen door het hof van de billijkheidscorrectie ten opzichte van de ziektekostenverzekeraar. De Hoge Raad heeft zich daarover in dat arrest dan ook niet uitgelaten.
Menzis heeft derhalve terecht een beroep gedaan op de subjectieve omstandigheden aan de zijde van de bromfietser, te weten de ernst van het letsel ten gevolge waarvan hij zijn hele leven rolstoelafhankelijk zal zijn, waardoor [getuige 1.] gelet op zijn jeugdige leeftijd zwaar is getroffen. Het hof past ten aanzien van Menzis dezelfde correctie toe als de rechtbank ten aanzien van de bromfietser heeft toegepast, dus 25%. Dit betekent dat 65% (40% + 25 %) van de schade voor rekening van de bestuurder van het taxibusje], dus Achmea, komt en 35% ten laste van Menzis blijft.
Klik hier voor de volledige uitspraak.