Home Het enquêterecht in de zorg: onderzoek naar beleid en gang van zaken ZBC

KBS

Het enquêterecht in de zorg: onderzoek naar beleid en gang van zaken ZBC

Het enquêterecht biedt de mogelijkheid om door de Ondernemingskamer (‘de OK’) van het Gerechtshof Amsterdam onderzoek te laten doen naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon. Het enquêterecht heeft als doel de sanering en het herstel van gezonde verhoudingen door maatregelen van reorganisatorische aard binnen de onderneming van de rechtspersoon en de opening van zaken en vaststelling bij wie de verantwoordelijkheid berust voor eventueel wanbeleid.

Ook ten aanzien van zorginstellingen (die vanuit een rechtspersoon worden geëxploiteerd) wordt zo nu en dan een enquête bevolen. Zo heeft de OK op 4 april 2019 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van een zelfstandig behandelcentrum (‘ZBC’) dat zorg verleent op het gebied van psychiatrie en somatiek (ECLI:NL:GHAMS:2019:1603). De OK acht aannemelijk dat de ontstane impasse – indien niet spoedig doorbroken – verdere negatieve gevolgen zal hebben voor het ZBC en de dochtervennootschap en degenen die bij deze ondernemingen betrokken zijn, onder wie ook werknemers en patiënten. In deze bijdrage een toelichting op deze beschikking van de OK.

Concernstructuur ZBC

Het ZBC wordt geëxploiteerd vanuit een besloten vennootschap (B.V.) waarvan de aandelen in handen zijn van twee andere B.V.’s. Van de ene B.V. is A bestuurder en aandeelhouder, van de andere B.V. zijn B en C bestuurders en aandeelhouders. Het ZBC is op haar beurt enig bestuurder en voor 95% aandeelhouder van één dochtervennootschap. De vennootschap van B en C houdt verder alle aandelen in een B.V. die ICT-diensten aan het ZBC en de dochtermaatschappij levert.

Eerste onderzoeksgrond: patstelling in besluitvorming

Op verzoek van de B.V. van A heeft de OK een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van het ZBC en de dochtervennootschap. Grond voor toewijzing van het verzoek is gelegen in de ernstig verstoorde verstandhouding tussen in het bijzonder A enerzijds en B c.s. anderzijds. Mede als gevolg daarvan bestaat een vrijwel totale patstelling in het bestuur en ook in belangrijke mate in de algemene aandeelhoudersvergadering van het ZBC die doorwerkt op het niveau van de dochtervennootschap. Er vindt geen constructief overleg plaats. Het wantrouwen tussen A en B c.s. staat een normale communicatie tussen hen in de weg.

Als gevolg van de onenigheid over posten kunnen onder meer de jaarrekeningen van het ZBC en de dochtervennootschap over 2016 niet worden opgemaakt en vastgesteld. Beslissingen over (de noodzaak van) te nemen maatregelen met het oog op de situatie waarin het ZBC al enige tijd verkeert – in verband waarmee de raad van toezicht aan het bestuur van het ZBC heeft verzocht vooralsnog af te zien van integrale zorgverlening – kunnen als gevolg van de verstoorde verhoudingen niet genomen worden. Tussen A en B c.s. bestaan voorts verschillen van inzicht over de bedrijfsvoering, onder meer met betrekking tot de samenwerking tussen het ZBC en de B.V. van waaruit de ICT-diensten worden geleverd. Gesprekken die A en B c.s. hebben gevoerd met als doel om uit de impasse te geraken zijn op niets uitgelopen.

Tweede onderzoeksgrond: potentieel tegenstrijdige belangen

De verstoorde verhouding is mede het gevolg van de omstandigheid dat A aan B en C verwijt dat zij bij hun handelen een eigen belang behartigen dat potentieel tegenstrijdig is aan het belang van het ZBC en de dochtervennootschap, zonder dat zij hun handelen daarop hebben aangepast. Tussen partijen staat vast dat de dienstverlening door ‘de ICT-B.V.’ voor de onderneming van groot belang is, maar ondanks aandringen van de vennootschap van A zijn partijen er niet in geslaagd de daarvoor geldende voorwaarden vast te leggen in een schriftelijk document. Ook de betalingen aan B ter compensatie voor werk uit het verleden zonder dat er afstemming met de vennootschap van A als medebestuurder heeft plaatsgevonden en zonder dat die betalingen hun grondslag vinden in een fatsoenlijk geadministreerde overeenkomst en/of tijdsverantwoording levert, met name gelet op het gebrek aan transparantie en de bij beide onderwerpen (indirect) betrokken belangen van B c.s., gegronde redenen op om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van het ZCB en de dochtervennootschap.

OK oppert ontvlechting als minnelijke regeling

Gelet op de omstandigheid dat de verstandhouding tussen A met B en C ernstig is verstoord en herstel daarvan, naar het zich laat aanzien, niet te verwachten is, merkt de OK op dat het de bestuurder vrij staat om te bezien of tussen partijen een regeling kan worden getroffen die strekt tot ontvlechting van hun belangen. Voor het treffen van andere onmiddellijke voorzieningen ziet de OK vooralsnog geen aanleiding.

OK benoemt tijdelijk bestuurder als onmiddellijke voorziening

De OK acht het met het oog op de toestand van het ZBC en de dochtervennootschap noodzakelijk om bij wijze van onmiddellijke voorziening een derde als zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van het ZBC met beslissende stem naast A, B en C te benoemen en te bepalen dat zonder deze bestuurder het ZBC niet vertegenwoordigd kan worden en dat ten aanzien van de besluiten van deze bestuurder geen werking toekomt aan bepaalde onderdelen van de statuten van het ZBC en de aandeelhoudersovereenkomst.

Slot: bevoegdheid tot enquêteverzoek (in de zorg)

In deze zaak was het een van deze aandeelhouders die een enquêteverzoek indiende. Niet alleen aandeelhouders zijn daartoe echter bevoegd. Een enquêteverzoek kan bij de OK onder meer worden gedaan door een minimum aantal leden bij een vereniging of coöperatie of aandeelhouders/certificaathouders bij N.V.’s en B.V.’s, de zorginstelling-rechtspersoon zelf, degenen aan wie daartoe bij de statuten of bij overeenkomst met de rechtspersoon de bevoegdheid is toegekend, betrokken werknemersorganisaties en, in geval van een faillissement, de curator.

Voor wat betreft degenen die statutair bevoegd zijn, kent een cliëntenraad van een zorginstelling een bijzondere positie. In art. 6.2 Uitvoeringsbesluit WTZi is bepaald dat een zorginstelling die als rechtsvorm een stichting of vereniging heeft, zij in de statuten aan een orgaan dat de cliënten van de instelling vertegenwoordigt, de bevoegdheid toekent tot het indienen van een enquêteverzoek. In de aankomende Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz) is het recht van enquête voor cliëntenraden wettelijk verankerd. Het is dan onder meer niet langer mogelijk het enquêterecht via de statuten te beperken.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven