Jurisprudentieoverzicht Gezondheidsrecht oktober 2023
Zorgverzekeringswet
ECLI:NL:RBROT:2023:8919
Tandarts heeft niet voldaan aan de verplichting om patiënt voorafgaand aan de behandeling een schriftelijke of digitale prijsopgave te verstrekken bij een behandeling van meer dan € 250. De kantonrechter is van oordeel dat het in de gegeven bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de tandarts de patiënt aanspreekt tot betaling van het volgens haar nog openstaande restantbedrag van de tandartsbehandeling. De vordering wordt afgewezen.
ECLI:NL:RBDHA:2023:15338
Kort geding. Selectieve inkoopprocedure eerstelijnsdiagnostiek. Verbindendheid afspraken Integraal Zorgakkoord. Eisers (zorgaanbieders) hebben vorderen dat de zorgverzekeraars wordt bevolen de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) door te berekenen in de gehanteerde referentietarieven en dat de referentietarieven ook voor overige kosten worden geïndexeerd. Vordering wordt ten aanzien van de OVA toegewezen, gelet op gemaakte afspraken daarover in het Integraal Zorgakkoord. Vordering ten aanzien van indexering in verband met overige kosten wordt niet toegewezen. De zorgverzekeraars zijn niet verplicht elke kostenverhoging volledig te compenseren. De stelling dat een tarief zonder die indexering onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig is, is onvoldoende onderbouwd.
ECLI:NL:RBMNE:2023:5437
Incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank ONVZ de opdracht gegeven te bewijzen dat de zorgaanbieder zorg heeft gedeclareerd die (deels) niet is geleverd. Daartoe vordert ONVZ op grond van artikel 843a Rv en 88 en 89 Zvw dat de zorgaanbieder wordt veroordeeld om afschrift te verstrekken van de overeenkomsten met onderaannemers, de facturen van de onderaannemers en bewijzen van betaling en bewijzen van betaling van de door verzekerden (door)betaalde facturen. De rechtbank wijst de vordering toe op grond van artikel 843a Rv. . De rechtbank laat in het midden laten of de zorgaanbieder ook op grond van artikel 88 en 89 Zvw verplicht is informatie te verstrekken.
Wet langdurige zorg
ECLI:NL:RBDHA:2023:16336
Kort geding over het inkoopbeleid ouderenzorg 2024-2026 van zorgkantoren CZ, VGZ, Zilveren Kruis, Salland, Menzis en Zorg & Zekerheid. De zorgkantoren moeten hun landelijk inkoopbeleid voor ouderenzorg voor 2024 slechts op enkele onderdelen aanpassen. Voor het overige mogen zij dat beleid handhaven. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat de zorgkantoren op grond van het proportionaliteitsbeginsel reële tarieven moeten vergoeden en dat de onderbouwing van het tariefsysteem transparant en uitlegbaar moet zijn. De zorgaanbieders hebben bij een aantal vorderingen die betrekking hebben op de jaren ná 2024 geen spoedeisend belang. De zorgkantoren hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de gehanteerde tariefsystematiek en de onderdelen daarvan voldoende duidelijk onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daarmee reële tarieven vergoeden.
Op twee onderdelen is dat niet het geval. Het inkoopbeleid moet het mogelijk maken dat de zorgaanbieders gedurende de looptijd van de inkoopprocedure ieder jaar de mogelijkheid hebben om bezwaar te maken tegen het richttariefpercentage, inclusief de onderbouwing ervan.
Verder oordeelt de rechter dat het inkoopbeleid onrechtmatig is voor zover daarin, in het geval in het verleden met een zorgaanbieder een lager tariefpercentage dan het (landelijke) richttariefpercentage overeengekomen is, dat lagere tariefpercentage tot uitgangspunt wordt genomen. De zorgkantoren hebben onvoldoende gemotiveerd dat dit lagere percentage destijds een reëel tarief opleverde, laat staan dat dit tarief op dit moment nog steeds reëel is.
Kort geding over inkoopbeleid 2024-2026 gehandicaptenzorg. De voorzieningenrechter oordeelt dat het inkoopbeleid grotendeels niet onrechtmatig is. Eén zorgkantoor dient het regionale beleid op twee onderdelen aan te passen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgkantoren de gehanteerde tariefsystematiek en de onderdelen daarvan voldoende duidelijk hebben onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daarmee reële tarieven vergoeden.
Menzis wordt verboden een specifiek onderdeel in haar inkoopbeleid op te nemen. Alhoewel in het inkoopbeleid wel financiële prikkels mogen worden ingebouwd, acht de voorzieningenrechter het betalen van een niet voor een bepaalde vorm van zorg bestemd – te laag – tarief onrechtmatig in het geval niet is voorzien in enigerlei toets of het verlenen van die andere vorm van zorg wel een reële mogelijkheid was. Menzis moet de zorgaanbieders bovendien gedurende de looptijd van de inkoopprocedure ieder jaar in de gelegenheid stellen om bezwaar te maken tegen het richttariefpercentage voor het opvolgende jaar.
ECLI:NL:RBMNE:2023:5403
Kort geding inkoop jeugdzorg door gemeente Almere. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat geen sprake is van een reëel percentage voor overheadkosten en daarmee van een reëel tarief. Gemeente Almere heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de rekentool bruikbaar is voor het berekenen van het percentage overhead voor de jeugdzorg die de gemeente wil inkopen. Onduidelijk is of de door de gemeente gebruikte gegevens uit de Benchmark Care, die vooral zien op de Wmo-ondersteuning, representatief zijn voor de in te kopen jeugdzorg, en evenmin of de gegevens uit de Rapportage voor gemeente Woerden e.a. representatief zijn voor de regio Flevoland. Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat de eis in de inkoopprocedure over het ombouwen naar kleinschalig wonen niet transparant is, het is onduidelijk onder welke voorwaarden de gemeente goedkeuring verleent. De gemeente dient de inkoopprocedure te staken en in geval van voortzetting aan te passen met inachtneming van de uitspraak.
ECLI:NL:RBZWB:2023:7339
De Zorgheimer heeft zich ingeschreven voor de zorginkoopprocedure voor het jaar 2024. Toepasselijkheid beginselen van aanbestedingsrecht. CZ Zorgkantoor heeft aangegeven dat de inschrijving niet voldoet aan de eisen, zodat De Zorgheimer niet in aanmerking komt voor een overeenkomst. De Zorgheimer wil in kort geding bereiken dat er alsnog een overeenkomst tot stand komt. Het non-discriminatiebeginsel en het transparantiebeginsel verzetten zich er in beginsel tegen dat een inschrijver zijn inschrijving na indiening nog aanpast. Zorgheimer voldeed niet aan de vereisten, omdat zij geen realistische prognose heeft gegeven van de bezetting. De door De Zorgheimer beoogde aanpassing zou materieel gezien neerkomen op een nieuwe inschrijving. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van De Zorgheimer af.
Jeugdwet
ECLI:NL:RBNHO:2023:10607
Kort geding. Gemeente kondigt aan per 1 november 2023 te stoppen met door zorgaanbieder Huyswaert verleende zorg, die via PGB wordt betaald. De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Huyswaert. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij zorgvuldig onderzoek doet naar de juistheid van haar stellingen voordat zij met haar voor Huyswaert ingrijpende voornemen naar buiten treedt. De gemeente heeft Huyswaert niet serieus in de gelegenheid gesteld om op de gestelde signalen te reageren. De gemeente wordt verplicht gesteld om, ter rectificatie, de uitspraak aan de cliënten te doen toekomen waaraan zij het voorlopig besluit kenbaar heeft gemaakt.
Toezicht
ECLI:NL:RBNHO:2023:10918
Strafrechtelijk beslag op intern onderzoeksrapport. Inbreuk op verschoningsrecht? Naar aanleiding van een incidentenmelding heeft zorginstelling Philadelphia op verzoek van de IGJ intern onderzoek verricht. Op de rug van een van de bewoners was een blauwe plek aangetroffen. De curator van de betreffende bewoner heeft aangifte gedaan van mishandeling. De rechtbank oordeelt dat het inzien van het onderzoeksrapport in deze zaak moet worden gezien als een laatste redmiddel om bewijs te verzamelen. De rechtbank oordeelt dat het in beslag nemen en inzien van het onderzoeksrapport in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Niet is voldaan aan de uitzonderingssituaties van artikel 98 Sv of artikel 9 Wkkgz.
ECLI:NL:RVS:2023:3702
De minister voor Medische Zorg heeft aan een apotheker een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.750,- wegens overtreding van voorschriften voor het bewaren van recepten van opiumwetmiddelen.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door de minister geconstateerde overtreding de apotheker kan worden verweten. De apotheker heeft er bewust voor gekozen om een werkwijze te hanteren die in strijd is met de Opiumwet en het Opiumbesluit door de recepten gesorteerd op naam van de zorginstelling te bewaren in plaats van gesorteerd op naam van de voorschrijver. Het is daarbij niet van belang of dat analoog of digitaal en/of in combinatie met een AGB-code gebeurt. Verder is de Afdeling van oordeel dat niet relevant is hoe de 81 onderzochte andere apothekers precies invulling hebben gegeven aan hun wettelijke verplichting voor het bewaren van opiumwetrecepten, aangezien de overtreden norm duidelijk is. Die norm geldt voor elke apotheker en maar bij vier van de 81 onderzochte apotheken werd niet aan de gestelde eisen voldaan. Het hoger beroep is ongegrond.
Samenwerking
ECLI:NL:RBOVE:2023:4120
Geschil over de opzegging van een maatschapsovereenkomst door de maatschap wegens disfunctioneren van een medisch specialist. De medisch specialist meent dat de maatschap met het besluit tot opzegging onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten in de maatschapsovereenkomst, en stelt zich op het standpunt dat de maatschap gehouden is om de schade die hij daardoor stelt te hebben geleden, te vergoeden. De rechtbank oordeelt dat het besluit tot opzegging van de maatschapsovereenkomst wegens disfunctioneren geen onrechtmatig handelen of wanprestatie oplevert. De procedure tijdens het onderzoek voorafgaand aan het besluit is niet onzorgvuldig geweest. De vorderingen worden afgewezen.
Registratie
ECLI:NL:RVS:2023:3943
De inschrijving in het specialistenregister voor openbaar apothekers van appellant liep op 1 april 2021 af. Appellant had niet voldaan aan de voor herregistratie geldende de deskundigheidsbevorderingseis. De Specialisten Registratie Commissie (SRC) heeft daarom zijn herregistratie voor slechts onvoorwaardelijk verleend voor de periode 1 april 2023 en aan herregistratie voor de periode 1 april 2023 tot 1 april 2026 de voorwaarde verbonden dat hij informatie overlegt over de door hem gevolgde nascholing. Appellant heeft dit nagelaten. De Afdeling overweegt dat appellant niet heeft voldaan aan de door de SRC in het besluit gestelde voorwaarde voor herregistratie voor de periode 1 april 2023 tot 1 april 2026. Het hoger beroep is ongegrond.
Privacy
ECLI:NL:RBNNE:2023:3121
Procedure naar aanleiding van een melding bij Veilig Thuis door dochter. Uit het onderzoek van Veilig Thuis kwam naar voren dat sprake was van psychische mishandeling door de melder zelf. Melder heeft vervolgens een klacht ingediend bij de klachtencommissie en bij het Regionaal Tuchtcollege. De rechtbank oordeelt dat Veilig Thuis niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens de melder. De rechtbank is van oordeel dat Veilig Thuis het rapport op grond van de Wmo 2015 en het Handelingsprotocol met derden heeft kunnen delen, ondanks de schending van de verplichting om de melder in de gelegenheid te stellen op de verklaringen van de derden te reageren. De handelwijze van Veilig Thuis is niet dermate onzorgvuldig geweest dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Het belang van de moeder rechtvaardigt de verspreiding van de rapportage onder de direct betrokkenen en de professionals. Voor het versturen van een excuusbrief bestaat geen aanleiding. De gevorderde rectificatie en veroordeling van Veilig Thuis om opnieuw onderzoek doen naar de melding is wordt ook niet toegewezen.
Zorg- en huurovereenkomst
ECLI:NL:RBMNE:2023:5164
Kort geding. Zorg- en huurovereenkomst. De voorzieningenrechter overweegt dat de zorginstelling de zorgovereenkomst op goede gronden heeft beëindigd. De huurovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de zorgovereenkomst. Nu de zorgovereenkomst is opgezegd, kan in alle redelijkheid geen aanspraak worden gemaakt op het huren van het zorgappartement. Voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een vordering tot ontruiming zal toewijzen. Dat betekent dat de cliënt het zorgappartement zal moeten verlaten en ter beschikking van de zorginstelling moet stellen. De kantonrechter zal, gelet op de omstandigheden, een ontruimingstermijn van twee weken hanteren.
Overig
ECLI:NL:GHDHA:2023:1927
Kort geding over regels voor beroepen in de psychologie. De beroepsvereniging voor beroepen in de psychologie (de FGzPt) heeft regels opgesteld voor de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en/of psychotherapeut. Zorgaanbieder Silver wil dat de Staat ervoor zorgt dat die regels worden geschrapt. Het hof wijst de vorderingen van Silver af reeds omdat de beroepsvereniging haar regels inmiddels heeft gewijzigd. Silver heeft daarom geen belang meer bij toewijzing van haar vorderingen.
Bovendien geldt dat de minister weliswaar bevoegd is om (via een algemene maatregel van bestuur) eisen te stellen aan de BIG-registratie van gezondheidszorgpsychologen en psychotherapeuten, maar dat betekent niet dat de minister in algemene zin bevoegd is om eisen te stellen aan de inhoud van (sub)regelingen, besluiten, kaders, documenten en gedragingen van de FGzPt als private beroepsvereniging.
ECLI:NL:GHARL:2023:8302
Hoger beroep, bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement apotheek. Na ziekte bestuurster/apothekeres nam echtgenoot waar, bij ontstentenis benoemd tot tijdelijk statutair bestuurder. De betrokkenheid van opeenvolgende waarnemend/beherend apothekers in loondienst, doet niet af aan rol van echtgenoot als feitelijk beleidsbepaler. Ook het feit dat echtgenoot aanvankelijk handelde op basis van een volmacht sluit feitelijk bestuurderschap niet uit. De administratie en de jaarrekeningen waren niet op orde c.q. niet tijdig openbaar gemaakt. geen andere belangrijke oorzaak van het faillissement aannemelijk gemaakt. Echtgenoot wordt veroordeeld in het faillissementstekort.