Jurisprudentieoverzicht (medische) aansprakelijkheid februari 2022
Medische aansprakelijkheid
ECLI:NL:GHARL:2022:1127
Medische aansprakelijkheid. Dit eindarrest is een vervolg op de eerder gepubliceerde tussenarresten. Na het horen van de deskundigen op de zitting heeft het hof uiteindelijk geoordeeld dat het tweede kindje van de tweeling eerder geboren had kunnen worden indien de gynaecoloog steeds bij deze hoogrisico bevalling aanwezig was geweest. Dan zou er geen geboorteschade zijn opgetreden. Het ziekenhuis wordt volledig aansprakelijk gehouden voor de schade.
ECLI:NL:RBROT:2022:1180
Kort geding. Vordering tegen ziekenhuis om (zuurstof)behandeling van patiënt op IC voort te zetten, althans mee te werken aan second-opinion en overplaatsing of het indienen van een aanvraag bij het CIZ. Zorgvuldige tot stand gekomen oordeel van IC-team. Geen concrete of redelijke verwachting van herstel, juist sprake van verslechtering medische situatie. Niet aannemelijk dat behandeling elders voortgezet kan worden. Verklaringen van buitenlandse artsen leiden niet tot een ander oordeel. Voldoende, maar niet benutte, tijd gegund voor een (nadere) second opinion. Voortzetting behandeling medisch zinloos.
ECLI:NL:GHAMS:2022:337
Medische aansprakelijkheid. Informatieplicht (art. 7:448 BW). Patiënt te laat geïnformeerd dat eerder geplaatste kunsthartklep te klein was; arts had patiënt vanaf 2012 jaarlijks ter controle moeten oproepen. In 2016 volgt succesvolle heroperatie. Schade patiënt als gevolg van te late operatie? Deskundigenbericht van door rechtbank benoemde deskundige tot uitgangspunt genomen (zie voor motiveringseisen wel of niet overnemen conclusies van een deskundge HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921). Het hof concludeert op basis van het deskundigenrapport dat het ziekenhuis op twee punten niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam cardioloog betaamt. Beoordeling van de vraag of sprake is van schade en causaal verband, mede aan de hand van de maatstaf van de Hoge Raad in zijn arrest van 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2987. Schending van informatieplicht (eerste normschending) heeft niet geleid tot schade. Hof bepaalt mondelinge behandeling om met partijen het hypothetische scenario (in situatie zonder tweede normschending) en de eventuele daaraan te verbinden gevolgen voor de vorderingen te bespreken. In dat kader zal onder meer de vraag aan de orde komen of er een reëel risico op overlijden was indien appellant eerder was geopereerd en zo ja, hoe die mogelijkheid moet worden verdisconteerd in het kader van de begroting van de (kans)schade.
Inzage in medisch dossier na overlijden
ECLI:NL:RBGEL:2022:281
Vordering tot inzage in medisch dossier van door suïcide overleden zoon door ouders (eisers). Volgens de ouders is sprake van bij leven door hun zoon gegeven toestemming voor inzage in het dossier in de zin van artikel 7:458a lid 1, aanhef en onder a, BW. Daarnaast stellen de ouders zich op het standpunt dat zij bij inzage een zwaarwegend belang hebben in de zin van artikel 7:458a lid 1, aanhef en onder c BW, omdat het vermoeden bestaat van een medische fout aan de zijde van de ggz-instelling. De rechtbank oordeelt dat veronderstelde toestemming in artikel 7:458a lid 1, aanhef onder a BW geen grond is voor inzage, zodat de vordering op die grondslag niet toewijsbaar is. Artikel 7:458a lid 1, aanhef en onder c BW bepaalt dat de hulpverlener inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verstrekt aan een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op deze doorbrekingsgrond aan twee cumulatieve criteria moet zijn voldaan: a) degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft, moet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad en b) diegene moet aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de ouders aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarwegend belang hebben bij inzage in het medisch dossier van hun zoon, dat dit belang door de weigering van de ggz-instelling om inzage te geven mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. De vordering is dan ook op deze grond (artikel 7:458a lid 1, aanhef en onder c BW) toewijsbaar.
Zie ook deze blog.
Deelgeschilprocedure
ECLI:NL:RBGEL:2022:830
Deelgeschil letselschade na verkeersongeval. Verschillende lezing over toedracht ongeval. Na voorlopig getuigenverhoor is nieuw deelgeschil niet in strijd met 1019bb rv of goede procesorde. In eerste deelgeschilprocedure had rechtbank het verzoek afgewezen op grond van artikel 1019z Rv, omdat nadere bewijslevering middels het horen van getuigen nodig was voor een beslissing. Vervolgens heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Na dit getuigenverhoor is verzoeker een tweede deelgeschilprocedure gestart, met opnieuw het verzoek te verklaren voor recht dat verweerders aansprakelijk zijn voor alla schade als gevolg van het ongeval. Verweerders stellen zich primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat sprake is van een verkapt hoger beroep tegen de beschikking van 2019 en dat het verzoek daarmee in strijd is met artikel 1019bb Rv en met de goede procesorde. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de eerste deelgeschilprocedure heeft de rechtbank nog niet inhoudelijk beslist over de aansprakelijkheidsvraag, omdat daarvoor nadere bewijslevering nodig was. Aansprakelijkheid kan nu op basis van het inmiddels geleverde getuigenbewijs zonder instructie worden vastgesteld. Bewijs geleverd van onrechtmatige daad. Vordering toegewezen.
ECLI:NL:RBROT:2022:635
Vordering leent zich niet voor een deelgeschil, aangezien over de persoonlijke schade van het slachtoffer al overeenstemming is bereikt. Geschil leent zich niet voor deelgeschil. Overweging ten overvloede ten aanzien van hoogte bgk. Niet voldaan dubbele redelijkheidstoets. Deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht ingesteld, kosten niet begroot. Verzoek afgewezen.
ECLI:NL:RBOVE:2022:277
Deelgeschil. Letselschade. Rechtbank oordeelt dat partijen zijn gebonden aan deskundigenonderzoek en bepaalt dat verzoeker en verzekeraar gezamenlijk opdracht geven voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd door deskundige X. Rechtbank bepaalt tevens de aan de deskundige voor te leggen vragen. Toekenning voorschot op schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. Parallel met voorlopig deskundigenbericht procedure ex artikel 202 Rv? Het feit dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de persoon van de deskundige en de voor te leggen vragen heeft waarschijnlijk meegewogen bij het feit dat de rechtbank in deze deelgeschilprocedure een beslissing heeft genomen die in de praktijk nagenoeg neerkomt op het gelasten van een deskundigenbericht.
Hoger beroep deelgeschil
ECLI:NL:RBGEL:2022:530
Burgerlijk procesrecht. Openstellen tussentijds hoger beroep van een deelgeschilbeschikking. Art. 1019cc Rv. Verlof verleend hoewel niet binnen de termijn van 3 maanden na de eerste roldatum appel was ingesteld. Verwijzing naar ECLI:NL:HR:2021:1924. Ook voor het instellen van hoger beroep van een beschikking in een deelgeschil geldt derhalve dat de termijn van 3 maanden pas gaat lopen vanaf de datum van het tussenvonnis waarin verlof wordt verleend voor het instellen van tussentijds hoger beroep.
Zie ook deze blog.
Deskundigenrapport
ECLI:NL:GHSHE:2022:464
Beoordeling deskundigenrapport. Geen sprake van zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen rapport van neuroloog. Het bezwaar van appellant dat zijn medisch adviseur tot een andere conclusie komt dan de deskundige wijst het hof af. In tegenstelling tot de deskundige is deze adviseur geen neuroloog. In tegenstelling tot de deskundige is deze adviseur geen neuroloog. De deskundige heeft op de door de medisch adviseur van appellant gestelde vragen en tegenwerpingen een begrijpelijk en overtuigend antwoord gegeven.
De deskundige heeft geconcludeerd dat er als gevolg van het ongeval aantoonbaar geen verandering is ontstaan van de halswervelkolom in de vorm van een traumatisch letsel. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van het in geding zijnde ongeval. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
ECLI:NL:RBDHA:2021:15194
Voorlopig deskundigenbericht. Volgens verzoekster is voor trombose in arm geen andere oorzaak aan te wijzen dan het verkeersongeval, maar de rechtbank heeft op 22 juli 2021 geoordeeld dat zonder aanvullende (medische) informatie en/of een deskundigenrapport een oorzakelijk verband niet kan worden aangenomen. Vanwege een mogelijk in te stellen rechtsvordering wenst verzoekster een inschatting te maken van haar proceskansen, in welk verband zij duidelijkheid wil verkrijgen door middel van genoemde medische expertise. Een deskundige kan zich ook uitlaten over de vraag of de trombose spontaan is ontstaan en of specifieke risicofactoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van de trombose. Verzoekster verzoekt de rechtbank vaatchirurg A tot deskundige te benoemen. Verzekeraar voert geen verweer tegen het verzoek als zodanig. Zij voert wel verweer tegen de voorgestelde persoon van de deskundige en tegen een deel van de voorgestelde vraagstelling. rechtbank benoemt de door verzoekster als alternatief voorgestelde deskundige, omdat het bezwaar daartegen door de verzekeraar onvoldoende is gemotiveerd. Door rechtbank formuleert op basis van de stukken en stellingen van partijen een concept-vraagstelling waarop partijen geen op- en/of aanmerkingen hadden. Om te bevorderen dat de deskundige zich een goed beeld kan vormen van de situatie, moet verzoekster haar gehele medische dossier – dat wil zeggen het ziekenhuisdossier (inclusief eventueel beeldmateriaal) plus alle overige relevante (medische) documentatie – en een afschrift van het procesdossier aan de deskundige ter beschikking moeten stellen. De rechtbank laat het verder aan de deskundige over om te beoordelen welke (nadere) medische gegevens en informatie hij voor zijn onderzoek noodzakelijk acht.
Causaal verband
ECLI:NL:GHARL:2022:1326
Ontbreken (indirect) causaal verband tussen arbeidsongeschiktheid (door depressieve klachten) en verkeersongeval; geen toerekening aan ongeval. Art. 6:98 BW.
Schade(posten)
ECLI:NL:RBNNE:2022:509
Letselschadezaak. Schadevergoeding na mishandeling. Beoordeling schadeposten. Toekenning extra bedrag aan immateriële schadevergoeding na eerder vonnis op dit punt van de strafrechter.
ECLI:NL:RBZWB:2022:724
Letselschade: vordering tot vergoeding van de als gevolg van een verkeersongeval reeds geleden schade en toekomstige schade. Begroting van schade bestaande uit de schadeposten: verlies aan arbeidsvermogen, pensioenschade, verlies zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, medische kosten, reiskosten, immateriële schade, belastingschade, kosten vermogensbeheer en buitengerechtelijke kosten. De verzekeraar heeft middels de door haar betaalde voorschotten al voldaan aan haar betalingsverplichting. Afwijzing van de vordering.
ECLI:NL:HR:2022:272
Caribische zaak. Schadestaatprocedure t.a.v. toegebracht oogletsel. Afwijzing diverse schadeposten, waaronder gederfde inkomsten en kosten huishoudelijke hulp. Taak rechter bij begroten schade (art. 6:97 BW). Het hof heeft de vordering ter zake van gederfde inkomsten afgewezen omdat verzoekster naar zijn oordeel enerzijds niet voldoende aannemelijk heeft weten te maken welk inkomen zij zonder het oogletsel met haar bedrijf zou hebben kunnen genereren en anderzijds onvoldoende inzicht heeft gegeven in andere door haar genoten inkomsten dan die uit haar bedrijf. De Hoge Raad oordeelt dat het hof bij die stand van zaken, nu het kennelijk van oordeel was dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, de omvang van de schade, al dan niet na nadere instructie, op de voet van art. 6:97 BWC had moeten schatten. Daarbij moet, wat betreft de hypothetische situatie waarin het oogletsel wordt weggedacht, in aanmerking worden genomen dat aan verzoekster in dit verband geen strenge eisen mochten worden gesteld, omdat verweerder als veroorzaker van het oogletsel haar de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt, waarbij de goede en kwade kansen dienen te worden afgewogen. Het tweede onderdeel klaagt er verder over dat ten aanzien van kosten van huishoudelijke hulp (verleend door vriendinnen en een buurvrouw) niet behoeft te worden aangetoond dat die kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt en dat van verzoekster niet mocht worden verlangd dat zij die met facturen zou onderbouwen. Ook deze klacht is gegrond. In geval van letselschade moeten de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. Het hof heeft naar het oordeel van de Hoge Raad dan ook ten onrechte nagelaten aan de hand van de in het onderdeel genoemde stellingen te beoordelen of de zojuist bedoelde situatie zich ten aanzien van verzoekster heeft voorgedaan, in welk geval het een vergoeding ter zake van huishoudelijke hulp had moeten toekennen.
Werkgeversaansprakelijkheid
ECLI:NL:GHSHE:2022:295
Het gaat in deze zaak om de vraag of de rugklachten van de werknemer zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden bij zijn werkgever en of de werkgever aansprakelijk is voor gezondheidsschade van de werknemer. Op basis van diverse deskundigenberichten ziet het hof geen aanleiding om de werkgever te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan de werknemer op grond van artikel 7:658 lid 2 BW. Het hof verwerpt het beroep op proportionele aansprakelijkheid, omdat het hof op basis van de deskundigenberichten de kans dat de arbeidsomstandigheden hebben geleid tot de gezondheidsklachten van de werknemer te klein acht in verhouding tot veroudering als oorzaak van die klachten. Wel sprake van kennelijk onredelijk ontslag (de subsidiaire vordering van de werknemer). Het hof is van oordeel dat de werkgever als goed werkgever, gelet op al deze omstandigheden in onderling verband beschouwd, gehouden was een aanvullende voorziening te treffen om het inkomensverlies van de werknemer na de opzegging (overigens na verkregen toestemming van het UWV) te verzachten. Dat zij dat niet heeft gedaan maakt dat het hof de opzegging als kennelijk onredelijk aanmerkt in de zin van artikel 7:681 BW (oud). Het hof veroordeelt de werkgever daarom tot betaling van een vergoeding aan de werknemer.
Aansprakelijkheid overig
ECLI:NL:RBOBR:2022:466
Letselschade na ongeval bij sprong van mini-trampoline tijdens gymles. Geen schending zorgplicht, sportorganisatie niet aansprakelijk. Vorderingen afgewezen.
ECLI:NL:RBOBR:2022:349
Letselschade. Deelgeschil. Geen aansprakelijkheid wegbeheerder voor gebrekkige opstal. Benadeelde rijdt met een snorfiets zonder te stoppen vanaf de uitrit van een aangrenzend erf de openbare weg op. Langs de uitrit staat een hoge haag die volgens benadeelde het zicht op de openbare weg benam. Benadeelde wordt aangereden door een auto die op de weg reed. Vast staat dat benadeelde geen voorrang heeft verleend. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een gebrekkige opstal. De haag maakt geen deel uit van de openbare weg. Evenmin is er sprake van een gebrekkige opstal omdat de weginrichting gebrekkig zou zijn vanwege het ontbreken van waarschuwingsborden of spiegels. Vanwege de situatie ter plaatse – er was voldoende zicht – geen noodzaak voor het plaatsen van waarschuwingsborden of spiegel. De gemeente heeft ook geen zorgplicht geschonden door de haag niet te snoeien. De haag is niet door de gemeente geplaatst, de gemeente was niet van het bestaan van de haag op de hoogte en hoefde dat ook niet te zijn. Geen algemene plicht voor de gemeente om een haag die door een ander op haar grond is geplant te snoeien of ervoor te zorgen dat er vanaf een aangrenzend erf vrij en onbelemmerd zicht is op de openbare weg. De bestuurder van de auto is niet aansprakelijk wegens overtreding van artikel 19 RVV. In de gegeven omstandigheden hoefde de bestuurder van de auto geen rekening te houden met het verkeersgedrag van benadeelde.
ECLI:NL:HR:2022:238 en ECLI:NL:GHDHA:2020:877
Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige daad; art. 6:162 BW. Melding door Wijkteam van onthouden benodigde zorg (‘kindermishandeling’) bij Veilig Thuis. Het hof oordeelt dat de gemeente/het Wijkteam voorafgaand aan de melding heeft nagelaten de volgens de Meldcode vereiste gesprekken met betrokkene te voeren en op dat punt onzorgvuldig jegens appellante heeft gehandeld. Appellante maakt aanspraak op aanspraak op vergoeding van immateriële schade van € 5.000,–. Appellante voert aan dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen door het Wijkteam (i) in haar eer, goede naam en privacy is aangetast en (ii) dat een onbesuisde inbreuk is gemaakt op haar gezinsleven, waardoor zij (onder andere) gevoelens van angst, onzekerheid en miskenning heeft ervaren. Zij vordert dus een billijke schadevergoeding wegens aantasting als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. Het hof oordeelt dat de melding ook zou zijn gedaan, indien wel eerst conform de meldcode een gesprek met appellante was gevoerd. Het hof gaat er vanuit dat partijen op dat moment geen overeenstemming hadden kunnen krijgen over wat dan ook. Naar het oordeel van het hof heeft appellante, op wie terzake de bewijslast rust (artikel 150 Rv), ook niet toegelicht dat een behoorlijk gesprek de lucht had kunnen klaren en het redelijkerwijs bij het Wijkteam ontstane vermoeden van kindermishandeling (in ruime zin) had kunnen wegnemen, althans dat appellante dan alsnog zou hebben ingestemd met een onderzoek door Veilig Thuis. De vordering wordt afgewezen vanwege het ontbreken van causaal verband (het zogenaamde ‘condicio sine qua non-verband’) en de schade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu er naar het oordeel van het hof geen feiten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden te bewijzen zijn aangeboden. In cassatie laat de Hoge Raad het arrest van het hof in stand.
Bewijsaanbod ten onrechte gepasseerd
ECLI:NL:HR:2022:274
Onrechtmatige daad. Procesrecht. Letsel opgelopen in politiecel door zelfdestructief gedrag. Politie aansprakelijk omdat niet adequaat is gehandeld en niet tijdig is ingegrepen? Hof passeert ten onrechte verzoek om camerabeelden ter zitting te bekijken.