Statistische gegevens bij schadebegroting
Een 60-jarige bouwvakker wordt al fietsend aangereden door een auto. De aansprakelijkheid wordt door de verzekeraar van de auto erkend.
De bouwvakker was tot enkele maanden voor het ongeval werkzaam in de bouw en als gevolg van ontslag werkloos. In het verleden had de bouwvakker geen schouderklachten gehad.
De verzekeraar stelde zich op het standpunt dat het redelijk is om uit te gaan van een beperkte looptijd van de schade. Hierbij zocht de verzekeraar aansluiting bij de gemiddelde leeftijd waarop een bouwmedewerker volgens de recentste cijfers van het CBS met pensioen gaat. Dat is volgens die cijfers na 63 jaar en 7 maanden. Het was volgens de verzekeraar niet aannemelijk dat de bouwvakker tot de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd werkzaam zou zijn geweest ware hem het ongeval niet overkomen.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat bij de begroting van de inkomensschade de inkomenssituatie waarin het slachtoffer van een ongeval na het ongeval verkeert dient te worden vergeleken met de hypothetische inkomenssituatie waarin het slachtoffer zou hebben verkeerd indien hem het ongeval niet was overkomen. Die laatste situatie dient, aldus de rechtbank, zo nauwkeurig mogelijk te worden vastgesteld. Ter bepaling daarvan dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van concrete gegevens (medische, sociale, financiële, etc.) die het slachtoffer betreffen. Een dergelijke manier van vaststellen van de hypothetische situatie doet immers het meest recht aan de concrete omstandigheden waarin het slachtoffer verkeert. Enkel indien dergelijke gegevens ontbreken of deze gegevens geen eenduidig antwoord toelaten, kan worden teruggevallen op statistische gegevens.
Op basis van een deskundigenbericht van een orthopedisch chirurg stelt de rechtbank vast dat er ten tijde van het ongeval geen aanleiding was om te veronderstellen dat de bouwvakker vanwege medische gronden niet tot de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben kunnen doorwerken. Er was weliswaar sprake van degeneratieve veranderingen (= tekenen van slijtage), maar hij ondervond daarvan geen klachten, ondanks het feit dat hij een lichamelijk zwaar beroep uitoefende. Wellicht dat de bouwvakker vanwege zijn toch gevorderde leeftijd (van 60 jaar) zonder ongeval voor de pensioengerechtigde leeftijd toch klachten zou hebben gekregen, maar daar staat tegenover dat hij enkele jaren voor zijn pensionering staat en het derhalve ook niet onwaarschijnlijk is dat hij die beperkte periode tot dat moment zonder gezondheidsklachten zou hebben kunnen overbruggen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het uit medisch oogpunt bezien niet onaannemelijk is dat de bouwvakker zonder gezondheidsklachten zou hebben doorgewerkt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd (= de AOW-leeftijd).
Deze uitspraak laat zien dat het bij de begroting van schade – in deze zaak ging het om verlies aan verdienvermogen – van belang is om niet louter te volstaan met algemene, statistische gegevens maar dat zoveel mogelijk informatie wordt verzameld die betrekking heeft op het specifieke slachtoffer. Dit maakt een nauwkeurige begroting en berekening van de schade mogelijk. Het gaat bij personenschade om concrete schadeberekening; niet om abstracte schadeberekening.
Klik hier voor de uitspraak.