Home Welke na faillissement verrichtte betalingen mag de curator terugvorderen?

Welke na faillissement verrichtte betalingen mag de curator terugvorderen?

De terugvordering door de curator van girale betalingen die dateren van na datum faillissement is de laatste jaren een hot topic in de rechtspraak en literatuur. Op dit moment is er een zaak onder de Hoge Raad, die van belang is voor het verdere uitkristalliseren van dit leerstuk. In de onderhavige zaak heeft RFH, schuldeiser van gefailleerde, na datum faillissement een bedrag van gefailleerde op haar bankrekening ontvangen. Dit terwijl het banksaldo van de bankrekening van gefailleerde ten tijde van het uitspreken van faillissement al negatief was. De curator heeft de door gefailleerde voldane bedragen vervolgens teruggevorderd bij RFH.

In eerste aanleg oordeelde de kantonrechter in Den Haag dat de curator het betaalde bedrag niet kan terugvorderen van RFH. Het Hof Den Haag oordeelde daarentegen dat de curator de na faillissement betaalde bedragen wél kan terugvorderen. RFH heeft vervolgens cassatie ingesteld. De conclusie van A-G Snijder is onlangs gepubliceerd. In dit blog bespreek ik het leerstuk girale betalingen in faillissement en ga ik in op de conclusie van de A-G. Het is nu aan de Hoge Raad om verdere piketpaaltjes te slaan met betrekking tot dit leerstuk.

Fixatiebeginsel

Een girale betaling vindt plaats op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser is gecrediteerd. Het faillissement brengt met zich dat de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen verliest, vanaf de aanvang van de dag waarop het faillissement is uitgesproken. Vanaf 00.00 uur op de dag van de faillietverklaring is de schuldenaar dan ook niet meer bevoegd een betalingsopdracht te geven. Dit is een uitwerking van het fixatiebeginsel. Het fixatiebeginsel houdt kortgezegd in dat door het uitspreken van het faillissement de rechtspositie van de bij de boedel betrokken partijen wordt gefixeerd.

Positief banksaldo

In het arrest JPR/Gunning q.q. heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over girale betalingen na faillissement, waarbij het banksaldo van de schuldenaar ten tijde van het uitspreken van het faillissement een creditsaldo vertoonde. De Hoge Raad heeft overwogen dat het fixatiebeginsel met zich brengt dat door of namens de schuldenaar geen (beschikkings)handelingen ten laste van diens vermogen kunnen worden verricht vanaf het tijdstip van de aanvang van de dag van de faillietverklaring. Dat geldt ook voor handelingen verricht door een opdrachtnemer van de schuldenaar, zoals de bank in geval van een betalingsopdracht.

De curator is daardoor volgens de Hoge Raad steeds bevoegd het bedrag waarmee de rekening van de schuldeiser na het intreden van faillissement is gecrediteerd, bij de schuldeiser terug te vorderen.

Negatief banksaldo

In de zaak die aanhangig is bij de Hoge Raad, was reeds vóór het faillissement sprake van een negatief banksaldo op de bankrekening van gefailleerde. De nadien verrichtte girale betalingen hebben de schuld van gefailleerde aan de bank vergroot. De bank kan deze verhoging van haar vordering in beginsel niet aan de boedel tegenwerpen. De betalingen na datum faillissement zijn daarmee niet ten koste van de boedel gegaan, maar ten koste van de bank.

Deze betalingen raken de boedel op geen enkele wijze, noch door een vermindering van het actief, noch door een vermeerdering van het passief. Sterker nog, de boedel heeft een voordeel genoten. Zij heeft een schuld ingelost, terwijl dit niet ten koste is gegaan van het actief. Dit brengt met zich dat er per saldo meer ter verdeling overblijft voor de gezamenlijke schuldeisers.

Volgens A-G Snijder is geen sprake van strijd met het beginsel van gelijkheid van schuldeisers. Dat één schuldeiser wél betaling ontvangt, betekent niet dat zij zich aan deze gelijkheid onttrekt. De betaling aan haar heeft immers niet door of ten laste van de boedel plaatsgevonden, maar per saldo door en voor rekening van een derde, de bank.

Doordat de schuld als het ware door een derde wordt voldaan, wordt geen actief aan de boedel onttrokken en geen passief daaraan toegevoegd. Hierdoor is volgens A-G Snijder geen sprake van een inbreuk op het fixatiebeginsel.

De conclusie van A-G Snijder is dat de curator geen vordering toekomt op de schuldeiser, indien de betaling aan de schuldeiser is gedaan vanaf een bankrekening die bij het intreden van het faillissement reeds een debetsaldo vertoonde.

Gevolgen voor de praktijk

Indien de Hoge Raad de conclusie van A-G Snijder volgt, zal dit in curatorenland niet met gejuich worden ontvangen. De mogelijkheid om girale betalingen daterend na datum faillissement bij schuldeisers terug te vorderen wordt immers ingeperkt. Deze uitkomst zal schuldeisers om die reden dan ook wel kunnen bekoren.

Zodra de Hoge Raad arrest heeft gewezen, breng ik u hiervan op de hoogte.

Heeft u een specifieke vraag met betrekking tot het insolventierecht. Neem dan gerust contact op met Hans Hendriks, Zorana Koria, Thom Roelen of Mieke Stap.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven