Zwijgrecht van artikel 53 Mededingingswet geldt niet voor ex-werknemers
De rechtbank Rotterdam heeft vorige maand een interessante uitspraak gewezen aangaande het zwijgrecht van artikel 53 Mededingingswet. De rechtbank heeft geoordeeld dat als een onderzoek wordt ingesteld naar overtredingen door één of meerdere ondernemingen van artikel 6 van de Mededingingswet en/of artikel 101 van het VWEU en in dat kader inlichtingen worden gevorderd van ex-werknemers, deze werknemers geen beroep kunnen doen op het zwijgrecht van artikel 53 Mededingingswet.
De NMa had een onderzoek ingesteld op verdenking van overtreding van het kartelverbod. In dat kader werd een ex-werknemer van één van de betrokken ondernemingen verzocht om inlichtingen te verstrekken. De NMa heeft een tweetal gesprekken met de ex-werknemer gevoerd, waarbij deze zich met betrekking tot alle vragen aangaande zijn handelen in het kader van zijn voormalige dienstbetrekking heeft beroepen op het zwijgrecht van artikel 53 Mededingingswet.
De NMa heeft bij besluit van 9 juli 2009 aan de ex-werknemer een boete opgelegd van € 150.000,00 omdat de
ex-werknemer niet had voldaan aan de op hem rustende wettelijke verplichting om aan de NMa als toezichthouder in redelijkheid alle medewerking te verlenen in het kader van het onderzoek. Tegen dit besluit heeft de ex-werknemer bezwaar gemaakt. Nadat de NMa het besluit ongegrond had verklaard, heeft de ex-werknemer beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
De rechtbank overweegt dat het zwijgrecht in artikel 53 Mededingingswet toekomt aan de onderneming. Omdat een onderneming of een rechtspersoon niet zelf kan spreken of zwijgen, komt dit zwijgrecht van de onderneming daarmee toe aan degene die bij het voldoen aan de vordering tot inlichtingen aan de NMa een verklaring namens de onderneming zal afleggen.
De rechtbank oordeelt dat in dit specifieke geval geen sprake is van het afleggen van een verklaring namens de onderneming. Ten aanzien van een ex-werknemer geldt dat hij niet meer tot de kring van personen binnen de onderneming behoort en dat er daardoor ook geen sprake meer kan zijn van een persoon “via wie de onderneming wordt gehoord”. De ex-werknemer is geen onderdeel meer van de onderneming en kan dan ook alleen nog rechtstreeks als individu en niet namens de onderneming om inlichtingen worden gevraagd.
De ex-werknemer had nog aangevoerd dat hem een zwijgrecht toekomt omdat hij zelf, als (voormalig) leidinggevende van de onderneming, (ook) zal kunnen worden vervolgd en dat hij daarom niet gedwongen zou kunnen worden aan zijn eigen vervolging mee te werken. De rechtbank wijst ook dit argument af, omdat van een verdenking of een mogelijke vervolging van de ex-werknemer niet is gebleken.
Ook het argument van de ex-werknemer dat hij vanwege een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsplicht, die ook geldt na beëindiging van het dienstverband, tot geheimhouding verplicht was, wordt door de rechtbank verworpen. De wettelijke inlichtingenplicht van artikel 5:20 Awb kan niet opzij worden gezet door een contractuele geheimhoudingsplicht.
Voor de gehele uitspraak klik hier.