Hof Den Haag: schietincident Alphen aan den Rijn. Geen recht op verstrekking psychologisch rapport.
Op 11 maart 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld over de vordering van (nabestaanden van) slachtoffers van het schietincident te Alphen aan den Rijn op 9 april 2011, strekkende tot het verkrijgen van het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) met betrekking tot de geestelijke gezondheidstoestand van schutter Tristan van der V. ten tijde van het schietincident.
Eisers hebben de Staat en de Politieregio Hollands Midden (hierna: de Politieregio) aansprakelijk gesteld voor de door hen als gevolg van het schietincident geleden schade. Zij hebben inmiddels de Politieregio doen dagvaarden. Eisers verwachten dat zij belast zullen worden met het bewijs van de stelling dat, indien de informatie over Tristans gedwongen opname (Tristan is in 2006 tien dagen gedwongen opgenomen geweest op grond van een machtiging tot inbewaringstelling in het kader van de Wet BOPZ, vanwege suïcidale uitingen) wel zou zijn betrokken bij de beoordeling van de verlofaanvraag voor het mogen beschikken over een geweer, pistool en revolver, dat verlof niet zou zijn verleend, omdat Tristan in dat geval niet een verklaring van een arts/psychiater had kunnen overleggen op grond waarvan het verlof aan hem zou zijn verleend. Om dat te kunnen aantonen wensen eisers te beschikken over het NIFP-rapport. De Staat weigert dit rapport te verstrekken.
Eisers hebben hun vordering tot afgifte van het NIFP-rapport gebaseerd op een door de minister gedane toezegging, op artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en op artikel 2 EVRM. In eerste aanleg wees de voorzieningenrechter de vordering op al deze gronden af. In hoger beroep is het vonnis bekrachtigd.
Volgens het hof volgt uit de aangevoerde omstandigheden niet dat de minister heeft toegezegd het NIFP-rapport ter beschikking te stellen. Het NIFP-rapport is in een door eisers aangevoerd overleg niet genoemd en de minister heeft ook niet toegezegd of gesuggereerd dat hij de rapporten van alle onderzoeken rond het schietincident ter beschikking zou stellen. De enkele opmerking van de minister dat hij maximale transparantie heeft nagestreefd, is te algemeen om tot een ander oordeel te kunnen leiden.
Ook op grond van artikel 39f Wjsg is de Staat volgens het hof niet gehouden het rapport te verstrekken, omdat het rapport niet voldoet aan de definitie van ‘strafvorderlijke gegevens’ in de zin van de Wjsg (waaronder ‘verwerkt langs geautomatiseerde weg’) en omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het rapport is verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. De Staat heeft namelijk gesteld dat het doel van de in dit geval uitgevoerde postmortem-analyse was ‘verklaren’, ‘verwerken’ en ‘voorkomen’. Eisers hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
Verstrekking op grond van artikel 843a Rv wordt eveneens afgewezen, omdat voor een beroep op dit artikel een rechtsbetrekking tussen eisers en de Staat is vereist (HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259). Het wapenverlof is door de Politieregio verleend en niet duidelijk is welk verwijt eisers de Staat in dit verband maken. Hierbij overweegt het hof voorts dat het onvoldoende aanleiding ziet om van het oordeel van de Hoge Raad af te wijken, omdat een wetsontwerp ter vervanging van artikel 843a Rv aanhangig is en te verwachten is dat de door deze bepaling bestreken materie binnen afzienbare termijn door de wetgever opnieuw zal worden geregeld. Dit betekent dat het hof er van uitgaat dat geen rechtsbetrekking tussen hen en de Staat bestaat, zodat art. 843a Rv. reeds om die reden toepassing mist. De grieven van eisers stuiten hierop af.
Overigens had de voorzieningenrechter in eerste aanleg met betrekking tot artikel 843a Rv (samengevat) overwogen dat het NIFP-rapport medische gegevens omtrent Tristan bevat, dat aan de opstellers van het NIFP-rapport in beginsel een beroep op het functioneel verschoningsrecht toekomt en derhalve een beroep op het derde lid van art. 843a Rv (medisch beroepsgeheim) toekomt. Bovendien verzetten gewichtige redenen in de zin van lid 4 van artikel 843a Rv zich volgens de voorzieningenrechter tegen afgifte van het NIFP-rapport, omdat openbaarmaking inbreuk zou maken op het recht op eerbiediging van privéleven van de ouders van Tristan zoals dat verankerd is in art. 8 EVRM. Dit belang weegt volgens de voorzieningenrechter zwaarder dan dat van eisers, die volgens hem overigens al over een aanzienlijke hoeveelheid informatie zouden beschikken. Toewijzing van de vordering zou volgens de voorzieningenrechter ook afbreuk doen aan het maatschappelijk belang dat eenieder zonder vrees voor openbaarmaking zijn medewerking kan verlenen aan dergelijke onderzoeken.
Tot slot wordt ook het beroep op artikel 2 EVRM (recht op leven) afgewezen. Eisers voeren aan dat zij de inhoud van het NIFP-rapport willen kennen om te kunnen beoordelen of de Staat heeft voldaan aan zijn verplichtingen (i) door wetgeving te waarborgen dat risicovolle activiteiten van burgers geen gevaar vormen voor medeburgers, en (ii) maatregelen te treffen om te voorkomen dat een burger overlijdt door toedoen van een medeburger. Eisers verwachten op basis van het NIFP-rapport beter te kunnen inschatten of Tristan een voor hem gunstige verklaring van een psychiater had kunnen verkrijgen. Volgens het hof faalt dit betoog. Uit de door dan wel op instigatie van de Staat uitgevoerde onderzoeken is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk geworden hoe Tristan aan een wapenverlof heeft kunnen komen en welke informatie daarbij wel (en niet) in aanmerking is genomen. Naar hun eigen stellingen willen eisers, met het oog op hun bewijspositie in een civiel geding tegen de Politieregio ter verkrijging van schadevergoeding, beter zicht krijgen op het hypothetische geval dat de informatie over de gedwongen opname van Tristan in 2006 wel in de beoordeling zou zijn betrokken en Tristan om overlegging van een verklaring van een psychiater zou zijn verzocht. Niet in te zien valt echter dat de bescherming art. 2 EVRM zich uitstrekt over het verkrijgen van informatie over een hypothetische situatie voor een dergelijk doel.
Klik hier voor de volledige uitspraak.