Home Hoge Raad: bestuursrechtelijke milieuhandhaving in faillissement leidt tot boedelschulden

Hoge Raad: bestuursrechtelijke milieuhandhaving in faillissement leidt tot boedelschulden

In mijn bijdrage van 25 mei 2021 ben ik ingegaan op de milieurechtelijke verplichtingen van de curator. De rechtbank Rotterdam heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de vraag of ‘milieukosten’ in faillissement kwalificeren als boedelschuld of ter verificatie moeten worden ingediend. Op 4 juni jl. heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen beantwoord en arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2021:833). In deze bijdrage bespreek ik het arrest van de Hoge Raad.

Formele rechtskracht

Allereerst merkt de Hoge Raad op dat het feit dat de bestuursrechter heeft geoordeeld dat de curator geldt als ‘overtreder’ in bestuursrechtelijke zin, niet betekent dat ‘milieuschulden’ kwalificeren als boedelschulden. Indien de bestuursrechter in een concrete zaak de ‘milieuschulden’ als boedelschulden heeft aangemerkt, is de burgerlijk rechter hier gelet op het beginsel van de formele rechtskracht niet aan gebonden. Het beginsel van formele rechtskracht betekent immers niet dat de burgerlijke rechter bij de beoordeling van een kwestie die niet de geldigheid van een besluit betreft, is gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter.

‘Milieuschulden’ zijn boedelschulden

De centrale prejudiciële vraag die voorligt aan de Hoge Raad is of schulden die voortvloeien uit bestuursrechtelijke lasten die aan de curator zijn opgelegd wegens de niet-naleving van milieuwetgeving, zijn aan te merken als boedelschulden, als verifieerbare concurrente faillissementsschulden of als niet-verifieerbare schulden.

De Hoge Raad overweegt onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat op de curator in zijn hoedanigheid een eigen, zelfstandige verplichting rust tot naleving van de milieuwetgeving ten aanzien van een tot de boedel behorende inrichting. Als de curator die verplichting niet naleeft, kunnen aan hem in zijn hoedanigheid bestuursrechtelijke lasten worden opgelegd.

De Hoge Raad overweegt vervolgens onder verwijzing naar de arresten Koot Beheer/Tideman q.q. en Roeffen q.q./Ontvanger dat dergelijke milieuschulden kwalificeren als boedelschulden. Deze schulden zijn immers het gevolg van een handelen of nalaten van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verplichting. De Hoge Raad sluit hiermee aan bij de conclusie van A-G Valk en hanteert het ‘hoedanigheidsprincipe’. Het is dus niet van belang of de curator de onderneming van gefailleerde heeft voortgezet en actief heeft bijgedragen aan het (voort)bestaan van de milieuverontreiniging.

Gevolgen voor de praktijk

De door de Hoge Raad gekozen lijn leidt ertoe dat de overheid met betrekking tot milieurechtelijke vorderingen een sterke verhaalspositie bekleedt in faillissement. Hoewel dit arrest voor de overheid en voor milieufanatici tot tevredenheid zal stemmen, zal het bij de crediteuren en de curator in minder goede aarde vallen.

Heeft u een specifieke vraag met betrekking tot het insolventierecht. Neem dan gerust contact op met Hans Hendriks, Zorana Koria, Thom Roelen of Mieke Stap.

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven