Jurisprudentieoverzicht Gezondheidsrecht juni 2023
Zorgverzekeringswet
ECLI:NL:RBGEL:2023:3086
Thuiszorg Anahid heeft in 2018 als niet-gecontracteerde zorgaanbieder wijkverpleging geleverd aan cliënten van VGZ. VGZ heeft een deel van de declaraties ten aanzien van vier cliënten onbetaald gelaten omdat de zorg te ruim zou zijn geïndiceerd. Tijdens de mondelinge behandeling spreken partijen af dat de cliënten hierover bindend advies zullen vragen bij de SKGZ. De SKGZ heeft vervolgens geoordeeld dat VGZ de zorgkosten aan de verzekerden dient te betalen. De verzekerden cederen hun vorderingsrechten daarop aan de zorgaanbieder, waarna de rechtbank deze vorderingen toewijst. Aangezien de vorderingen van de verzekerden voortvloeien uit zorgverzekeringsovereenkomsten, is niet de wettelijke handelsrente maar de gewone wettelijke rente van toepassing.
ECLI:NL:RBAMS:2018:10185
Een niet-gecontracteerde zorgaanbieder heeft wijkverpleging geleverd aan verzekerden van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis heeft de declaraties voor de geleverde zorg niet aan de verzekerden vergoed. In de procedure vordert de zorgaanbieder betaling van de cliënten, om daarmee een titel te verkrijgen waarmee derdenbeslag kan worden gelegd bij Zilveren Kruis. Nu de cliënten de vordering van de zorgaanbieder niet betwisten, wijst de rechtbank deze toe. Met twee van de drie cliënten een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin is vastgelegd dat de zorgaanbieder geen executiemaatregelen zal treffen tegenover de cliënten.
ECLI:NL:RBDHA:2023:7574
Kort geding, geldvordering van zorgaanbieder wijkverpleging op Zilveren Kruis tot betaling declaraties wordt afgewezen, voor 2022 omdat de zorgaanbieder toen in strijd heeft gehandeld met een overeengekomen cliëntenstop en voor 2023 omdat in die periode alleen de verzekerden jegens Zilveren Kruis aanspraak kunnen maken op betaling. De zorgaanbieder heeft overigens niet aannemelijk gemaakt dat Zilveren Kruis bij de uitvoering van de materiële controle en vervolgens het fraudeonderzoek onrechtmatig heeft gehandeld.
ECLI:NL:GHARL:2023:4604
Kort geding van verschillende verzekerden tegen Zilveren Kruis; welke voorwaarden mogen zorgverzekeraars stellen aan het verstrekken van machtigingen tot het verlenen van gespecialiseerde tweedelijnszorg (MSR) door niet-gecontracteerde revalidatieartsen? Het hof benadrukt dat het primaat bij de beantwoording van de vraag of een patiënt is aangewezen op MSR bij de specialist rust. De medisch adviseur dient om die reden bij de beoordeling van de onderbouwing die de specialist aan het verzoek geeft, uit te gaan van diens kennis en ervaring, en daarmee in beginsel ook van de juistheid van de conclusies die de specialist op grond van eigen onderzoek en bevindingen heeft gesteld.
Bij de beantwoording van de vraag of de revalidatiearts zijn klinische redenering bij een verzoek om een machtiging voor MSR voldoende heeft onderbouwd (en in dat kader: de vraag of hij aan het beginsel van stepped care voldoende invulling heeft gegeven), past gelet op dit alles slechts een marginale toets en terughoudendheid bij het opvragen van medische gegevens. Dat is ook de strekking van de gebruikte bewoordingen ‘inzichtelijk en navolgbaar’. Bij deze toets past meer in het bijzonder niet dat (de medisch adviseur van) de zorgverzekeraar in alle gevallen vereist (i) dat de patiënt voor de klachten waarvoor MSR wordt aangevraagd al in behandeling is geweest bij enig specialist in de eerste lijn, (ii) dat enige specialist in de eerste lijn dezelfde diagnose heeft gesteld als de revalidatiearts of (iii) dat alle behandelverslagen uit de eerste lijn worden overgelegd.
ECLI:NL:GHDHA:2022:2877
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of een door een Nederlandse patiënt in de Verenigde Staten ondergane behandeling waarbij een intramuraal geneesmiddel is toegediend, verzekerde zorg is op grond van de polisvoorwaarden ten tijde van de behandeling. De rechtbank en het Hof beantwoorden deze vraag bevestigend. Vervolgvraag is of het destijds ontbreken van een handelsvergunning voor het desbetreffende geneesmiddel in Nederland en/of het ná de behandeling, in de Nederlandse wetgeving tijdelijk uitsluiten van verzekeringsdekking voor die soort behandeling met dat geneesmiddel, aan dekking onder de polis in de weg staat. Deze vraag beantwoordt het hof, eveneens gelijk de rechtbank, ontkennend.
Slotvraag is op welk bedrag aan dekking aanspraak bestaat. Daarbij gaat het vooralsnog om de vraag in hoeverre de genoten zorg paste binnen prestatiebeschrijvingen krachtens artikel 50 Wmg, in hoeverre voor die prestaties (maximum)tarieven golden en zo ja welke, en bij gebreke van dergelijke (maximum)tarieven: wat voor deze prestaties naar Nederlandse marktomstandigheden geldende of passende tarieven waren. Partijen mogen zich uitlaten over het aantal te benoemen deskundigen, zijn/haar/hun kwalificaties en over de vraagstelling.
Verzoek Avero Achmea om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen tegen het tussenarrest wordt verleend (ECLI:NL:GHDHA:2022:2878).
Jeugdwet
ECLI:NL:GHARL:2023:4751
Hoger beroep kort geding. Europese aanbestedingsprocedure voor de selectie van zorgaanbieders die zorg en ondersteuning aanbieden op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Inschrijver kwam volgens de gemeenten niet in aanmerking voor gunning omdat zij heeft nagelaten te vermelden dat zij een (eerst naderhand als zodanig gekwalificeerde) bestuurlijke overtreding heeft begaan en daarmee een valse verklaring zou hebben afgelegd en voorts omdat zij niet zou beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel (want werkzaam op basis van “nul-uren” contract). Het hof verwerpt deze verweren. De Gemeenten moeten aan inschrijver alsnog een raamovereenkomst aanbieden.
Geneesmiddelenwet
ECLI:NL:RVS:2023:2479
Geneesmiddelenreclame op internet. Boete van € 15.000 aan een maatschap wegens overtreding van het verbod op reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning is verleend (art. 84 lid 1 Geneesmiddelenwet). Toezicht door IGJ. Anders dan de rechtbank overweegt de Afdeling dat van de minister niet kan worden gevergd dat hij het bereik van de verboden reclame feitelijk beoordeelt aan de hand van de gegevens over het aantal bezoekers van de website, omdat hij die gegevens niet kan controleren. Een periode van acht maanden (tussen eerste websitebezoek IGJ en voornemen boete) is niet zodanig lang dat dit reden is om de boete te matigen. Evenmin grond voor matiging van de boete vanwege de financiele situatie van de maatschap. Het hoger beroep van de minister wordt gegrond verklaard, het incidenteel beroep van de maatschap is ongegrond.
Samenwerking
ECLI:NL:RBGEL:2023:3457
Overname tandartspraktijk. Na overname heeft de koper de bestuurder van verkoper aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het leveren van te weinig actieve patiënten. De rechtbank overweegt dat het aantal actieve patiënten is geteld conform de afspraken in de koopovereenkomst (aan de hand van gedeclareerde C-11 codes). Ten aanzien van de stelling van koper dat verkoper handelingen heeft gedeclareerd die hij niet heeft verricht, en daardoor de omzet kunstmatig heeft verhoogd, overweegt dat rechtbank dat dit niet volgt uit de facturen en patiëntenkaarten.
De rechtbank draagt de koper op om bewijs te leveren voor diens stellingen dat de verkoper in 2019 en 2020 méér zorg heeft gedeclareerd dan verricht, waaronder ten aanzien van bepaalde specifieke prestatiecodes.
De verkoper is na de transactie door middel van een turboliquidatie vereffend maar holding heeft de mogelijke verplichtingen jegens koper overgenomen: geen bestuurdersaansprakelijkheid.
ECLI:NL:RBNHO:2023:4366
Lambertusgroep exploiteert een zorgboerderij waar zij dagbesteding en overnachting voor jeugd en dementerende ouderen faciliteert. Pluzorg ondersteunt bij contractuele en financiële afhandelingen tussen zorgaanbieders en de gemeente. Partijen hebben in dat kader een dienstenovereenkomst gesloten. De rechtbank is van oordeel dat Pluzorg de dienstenovereenkomst geldig heeft opgezegd maar dat zij een opzegtermijn van twee maanden in acht had moeten nemen. De rechtbank wijst de vordering af omdat er geen schade aan de kant van Lambertusgroep is. Pluzorg had namelijk geen verplichting om cliënten te plaatsen en mocht deze van de gemeente ook niet plaatsen. De tegenvordering van Pluzorg tot schadevergoeding wegens het onrechtmatig gelegde conservatoire beslag wordt toegewezen. De tegenvordering van Pluzorg om Lambertusgroep te veroordelen tot een contractuele boete wordt afgewezen. Lambertusgroep heeft geen interne informatie van Pluzorg aan cliënten verspreid.
ECLI:NL:GHARL:2023:5015
Kostenmaatschap tussen mondhygiënepraktijk en tandartsenpraktijk. Over de kosten van het baliepersoneel zijn ten tijde van de oprichting van de kostenmaatschap (medio 2012) geen afspraken gemaakt. Eind 2018 heeft de tandartsenpraktijk aangegeven dat de verdeling niet langer recht deed aan de feitelijke situatie en is daarover in gesprek gegaan met de mondhygiënepraktijk. Vooruitlopend op nieuwe afspraken is de mondhygiënepraktijk voorschotten gaan betalen. Tot nieuwe afspraken is het niet gekomen. Na opzegging van de overeenkomst door de tandartspraktijk heeft de mondhygiënepraktijk gesommeerd dat de betaalde voorschotten moesten worden terugbetaald. De kantonrechter wijst de vordering af. Partijen waren het eens over de door de mondhygiënepraktijk te leveren bijdrage en de hoogte daarvan. Geen onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
Medezeggenschap
ECLI:NL:GHAMS:2023:998
Zorggroep Apeldoorn e.o. (‘ZGA’) komt in beroep tegen de uitspraak van de Landelijke commissie van vertrouwenslieden (LCvV) van 1 juli 2022, gewezen tussen ZGA als verzoekster en de Centrale Cliëntenraad als verweerster. In deze uitspraak is het verzoek van ZGA om vervangende toestemming te verkrijgen voor de ontbinding van de Centrale Cliëntenraad afgewezen. ZGA verzoekt de Ondernemingskamer de uitspraak van de LCcV van 1 juli 2022 te vernietigen en, samengevat, haar alsnog toe te staan de Centrale Cliëntenraad te ontbinden, en/of de huidige leden van de Centrale Cliëntenraad te ontheffen van hun taak en/of een nieuwe onafhankelijke voorzitter te benoemen voor de duur van een jaar om ‘de cliënten te vertegenwoordigen’. Van structureel tekortschieten door de Centrale Cliëntenraad is geen sprake. Het beroep van ZGA en de tegenverzoeken van de Centrale Cliëntenraad worden verworpen. De uitspraak van de LCvV blijft in stand.
Arbeid
ECLI:NL:RBNNE:2023:2240
Zorginstelling heeft terecht een medewerkster op staande voet ontslagen, nadat het de zorginstelling bekend was geworden dat zij pornografisch beeldmateriaal aan een dementerende bewoner had getoond en zij treiterend gedrag jegens (andere) bewoners vertoonde.
Zie ook de blog over deze uitspraak van Lisa van Baarsel.
Overig
ECLI:NL:RBROT:2023:4965
Procedure wegens niet betalen declaratie tandartsbehandeling. De tandarts heeft de vordering op de patiënt gecedeerd aan Infomedics. De vordering van Infomedics wordt afgewezen. Niet is betwist dat de patiënt voorafgaand aan de behandeling heeft aangegeven dat ze deze alleen wilde ondergaan indien de zorgverzekeraar de kosten van de behandeling zou vergoeden. Gelet op het tarief voor de behandeling had de tandarts op grond van de Regeling Mondzorg de patiënt moeten informeren over de kosten. Niet is vast komen te staan dat de tandarts de patiënt hierover heeft geïnformeerd, waardoor naar oordeel van de kantonrechter de informatieplicht uit de WGBO is geschonden. De behandelingsovereenkomst is hierdoor onder invloed van dwaling gesloten. Behandelingsovereenkomst wordt gedeeltelijk vernietigd, het deel van de factuur dat niet door de zorgverzekeraar is vergoed hoeft niet te worden betaald.
ECLI:NL:RBGEL:2023:3463
In maart 2020 (tijdens de eerste coronalockdown) heeft de gemeente Beuningen eiser (tandartspraktijk in die gemeente) per brief gewaarschuwd voor strafrechtelijke vervolging of bestuursrechtelijke handhaving indien de tandartspraktijk in strijd met de Noodverordening Covid-19 niet-spoedpatiënten zou blijven behandelen. De tandartspraktijk stelt dat de gemeente de Noodverordening onjuist heeft geïnterpreteerd en derhalve ten onrechte de waarschuwingsbrief heeft verstuurd. De tandartspraktijk voert aan dat zij door de gedwongen sluiting schade heeft geleden. De vordering van de tandartspraktijk (een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor die schade) wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat het sturen van de waarschuwingsbrief gelet op alle omstandigheden van het geval niet onbegrijpelijk is.