Home Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht november 2021

KBS

Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht november 2021

Schending beroepsgeheim

ECLI:NL:TGZCTG:2021:198
Klacht tegen verzekeringsarts. De klacht houdt in dat de arts zonder toestemming en kennisgeving vooraf het medisch dossier van klager aan een psychiater heeft overhandigd voor een ‘collegiaal advies’, en dat sprake is van schending van het beroepsgeheim. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De arts heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts als medisch adviseur op basis van artikel 8, lid 4 sub b van de GAV een tweede psychiater mocht consulteren naar aanleiding van het door de eerste psychiater over klager uitgebracht rapport waarover hij vragen en twijfels bleef houden. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege en verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Zie ook deze blog.

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:99
Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster is behandeld door een behandelteam, waarbij de gz-psycholoog als regiebehandelaar betrokken was. Zij klaagt over de manier waarop de behandelingsovereenkomst met haar is beëindigd. Een dag na het beëindigen van de behandelingsovereenkomst heeft klaagster geprobeerd de gz-psycholoog op zijn werk op te zoeken, terwijl zij een mes bij zich had en tegenover derden doodsbedreigingen aan zijn adres heeft geuit. De gz-psycholoog heeft vervolgens aangifte gedaan en klaagster is voor haar handelen strafrechtelijk veroordeeld. In dit geval was de behandelingsovereenkomst tussen de zorginstelling en klaagster tot stand gekomen. Dat neemt niet weg dat de gz-psycholoog bij het opzeggen van de behandelingsovereenkomst een eigen verantwoordelijkheid had. Volgens artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een hulpverlener de behandelingsovereenkomst niet opzeggen, behalve als daarvoor gewichtige redenen zijn. Het college is van oordeel dat de door de gz-psycholoog aangevoerde redenen voldoende gewichtig waren om de behandelingsovereenkomst met klaagster te beëindigen. Ook ziet het college onvoldoende aanwijzingen dat de gz-psycholoog hierin een onzorgvuldige rol zou hebben gespeeld of dat hij de behandeling onzorgvuldig zou hebben beëindigd. Het college komt verder tot de conclusie dat de gz-psycholoog zijn beroepsgeheim niet heeft geschonden. Met betrekking tot de aangifte die de gz-psycholoog heeft gedaan, is het college van oordeel dat er sprake is geweest van een conflict van plichten. De doorbreking van zijn beroepsgeheim kan de gz-psycholoog in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Zie ook deze blog.

Verkeerde diagnose

ECLI:NL:TGZCTG:2021:200
Klacht tegen huisarts. Klaagster is tweemaal bij haar op consult geweest met buikpijnklachten. Tussen de consulten zat ongeveer twee weken. De eerste keer heeft de huisarts de diagnose obstipatie gesteld. De tweede keer heeft zij klaagster – na aandringen van klaagster en haar moeder – voor een echo doorverwezen naar het ziekenhuis. Daar werd een grote cyste geconstateerd die een dag later operatief is verwijderd. Klaagster verwijt beklaagde dat zij de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen, een verkeerde diagnose heeft gesteld en klaagster niet eerder naar het ziekenhuis heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en een berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat er geen verkeerde diagnose is gesteld en verklaart de klacht verder gegrond. De berisping blijf gehandhaafd.

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:110
Klaagster verwijt huisarts dat zij de diagnose “plotselinge doofheid” heeft gemist door signalen onjuist te interpreteren en onvoldoende onderzoek te doen. Hierdoor is nagelaten een spoedverwijzing naar de KNO-arts te doen in een fase waarin dit nog verschil had kunnen maken voor de behandeling van de aandoening. Verweerster heeft aangevoerd dat zij bij het uithoren van de klachten geen alarmsignalen hoorde. De anamnese en de bevindingen bij onderzoek wezen op een andere diagnose, aldus verweerster. Kern van de klacht is dat verweerder de juiste diagnose heeft gemist. Op zichzelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame huisarts mag worden verwacht. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap en de standaard van de beroepsgroep. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:119
Deels gegronde klacht tegen een radioloog. Beklaagde heeft klaagster lichamelijk onderzocht en een echografie gemaakt in verband met een knobbeltje in haar borst. Bij de beoordeling van het beeldmateriaal is beklaagde tot de opvatting gekomen dat er geen hoge verdenking was op een mammacarcinoom. Gelet op de Landelijke richtlijn Mammacarcinoom moeten de begrenzing, vorm en oriëntatie worden beschreven om de massa als benigne (goedaardig) te kunnen karakteriseren. In het verslag moet worden opgenomen wat op het beeldmateriaal is gezien en daaruit moet volgen tot welke classificatie wordt gekomen. Ten onrechte ontbreken deze beschrijving en de koppeling met de classificatie in het verslag. Ernstiger nog is dat uit het overgelegde beeldmateriaal blijkt dat sprake is van een onscherp begrensde zwelling. Beklaagde had bij de beoordeling van het beeldmateriaal dienen te komen tot een classificatie BI-RADS 4. Aangewezen is dan of een onmiddellijke biopsie of een controle na een maand. Beklaagde heeft dit ten onrechte niet gedaan. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Onvoldoende zorg

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:101
Klacht tegen cardiologen maatschap op grond van collectieve verantwoordelijkheid voor vermeende slecht georganiseerde zorg. De patiënt is op woensdag opgenomen op de eerste hart hulp wegens pijn op de borst. De voor vrijdag ingeplande hartkatheterisatie wordt wegens spoedgevallen uitgesteld tot na het weekend. Een van de beklaagden [in diens zaak doet het college apart uitspraak, zie zaak 187/2020] is in het weekend de dienstdoende cardioloog. In zijn opdracht wordt de patiënt vanwege aanhoudende klachten naar een bewaakte afdeling overgeplaatst. Deze krijgt in zijn opdracht intraveneus nitroglycerine toegediend “op stand 1”. De klachten houden aan en zonder beklaagde in te lichten wordt de dosering opgevoerd en afgeschaald. De patiënt overlijdt op zondag. Klaagster is de weduwe van de patiënt. Zij stelt dat de katheterisatie op vrijdag niet had mogen worden uitgesteld, deze niet over het weekend heen getild had mogen worden en dat geen van de cardiologen de patiënt tijdens de opname zelf heeft gezien. De maatschap cardiologie heeft de zorg zo ingericht dat een patiënt slechts een keer per week wordt gezien door een cardioloog. Voor het overige wordt de zorg uitbesteed aan een physician assistant en arts assistenten, die slecht worden begeleid. Deze slechte organisatie is volgens klaagster alle maatschapsleden aan te rekenen. Het college oordeelt dat in het tuchtrecht individuele verwijtbaarheid naar het moment van handelen centraal staat. Naar die maatstaf geoordeeld, is de klacht ongegrond voor zover deze zich richt tot de maatschapsleden die geen betrokkenheid hebben gehad bij de behandeling van de patiënt. Het college ziet in deze zaak geen omstandigheden die in het licht van de uitspraak ECLI:NL:TGZCTG:2015:386 van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg tot een ander oordeel zouden moeten leiden (geen patroon van een falende organisatie of van collectief gedragen zorg is gebleken). Voor zover beklaagden individueel betrokken waren bij de zorg treft hen geen tuchtrechtelijk verwijt. Klacht ongegrond.

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:102
Klacht tegen cardioloog. De patiënt is op woensdag opgenomen op de eerste hart hulp wegens pijn op de borst. De voor vrijdag ingeplande hartkatheterisatie wordt wegens spoedgevallen uitgesteld tot na het weekend. Beklaagde is in het weekend de dienstdoende cardioloog. Beklaagde ziet patiënt niet zelf. In zijn opdracht wordt de patiënt vanwege aanhoudende klachten naar een bewaakte afdeling overgeplaatst. Deze krijgt in zijn opdracht intraveneus nitroglycerine toegediend “op stand 1”. De klachten houden aan en zonder beklaagde in te lichten wordt de dosering opgevoerd en afgeschaald. De patiënt overlijdt op zondag. Klaagster is de weduwe van de patiënt. Zij stelt dat de katheterisatie op vrijdag niet had mogen worden uitgesteld, deze niet over het weekend heen getild had mogen worden, dat beklaagde de patiënt niet zelf heeft gezien en dat er in het algemeen geen goede zorg is verleend, waardoor haar man is komen te overlijden. Het college beoordeelt de klacht op grond van de maatstaf van individuele verwijtbaarheid naar het moment van handelen. Beklaagde was niet verantwoordelijk voor het uitstel van de katheterisatie op vrijdag. Beklaagde heeft in het weekend de zorg geïntensiveerd. Hoewel het handelen beter had gekund, kan niet worden gezegd dat geen redelijk handelend beroepsgenoot aldus zou hebben gehandeld. Daarbij werd hij niet geïnformeerd over de aanhoudende klachten en evenmin geconsulteerd over het herhaaldelijk aanpassen van de dosering nitroglycerine. Beklaagde kan evenmin tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de door klaagster gestelde ontoereikende organisatie van de zorg in de maatschap cardiologie. Klacht is in zoverre ongegrond. De klacht is gegrond voor zover deze zich richt op het niet doen van een interne calamiteitenmelding binnen het ziekenhuis. De nitro-pomp was tegen zijn instructie en zonder zijn medeweten verschillende keren opgehoogd en verlaagd. Evenmin werd hij ervan op de hoogte gesteld dat de klachten niet verminderden. Er kan redelijkerwijs geen twijfel hebben bestaan dat hier de kwaliteit van de zorg in het geding was. Het is voor het vertrouwen in de gezondheidszorg volgens het college wezenlijk dat een beroepsbeoefenaar actief acteert op een dergelijk ernstig incident. Het betrokken ziekenhuis verlangt dit blijkens haar interne procedure ook van haar medewerkers. Waarschuwing, kostenveroordeling.

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:103
Klacht tegen physician assistant op grond van onjuist handelen en het ten onrechte uitstellen van een CAG. Beklaagde heeft de verwijten van klaagster betwist op grond van het feit dat hij ten tijde van het handelen niet onderworpen was aan het tuchtrecht. Het college oordeelt dat de physician assistant in 2015 op grond van artikel 36a, eerste lid, van de Wet BIG bij AMvB was aangewezen als zijnde bevoegd tot het verrichten van voorbehouden handelingen. De voorbehouden handelingen volgen uit artikel 7 van het Besluit van 21 december 2011, houdende tijdelijke regels inzake de opleiding, deskundigheid en tijdelijke zelfstandige bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen. Verder geldt op grond van artikel 36a, zesde lid, van de Wet BIG dat artikel 47 van de Wet BIG, inhoudende de tuchtnormen, van overeenkomstige toepassing is op de physician assistant voor wat betreft de in artikel 7 van het Besluit tijdelijke zelfstandige bevoegdheid physician assistant aangewezen handelingen. Het college is van oordeel dat de tuchtrechtelijke verwijten geen betrekking hebben op de aangewezen voorbehouden handelingen zoals opgenomen in artikel 7 van het Besluit tijdelijke zelfstandige bevoegdheid physician assistant. De verwijten zien derhalve op handelingen die buiten het toetsingskader van het college vallen en daarom acht het college klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Voorts oordeelt het college dat beklaagde ten tijde van het klachtwaardig handelen niet op enig andere titel, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG, stond ingeschreven en tevens op grond daarvan niet-ontvankelijk is in haar klacht.

Regiebehandelaar

ECLI:NL:TGZCTG:2021:195
Klacht tegen een arts. Klaagster is na een verkeersongeluk in het buitenland eerst in een ziekenhuis in het buitenland behandeld en daarna in Nederland verder behandeld. Klaagster is uiteindelijk haar beide onderbenen kwijtgeraakt. De arts was destijds traumachirurg en regiebehandelaar van klaagster gedurende haar opname in het ziekenhuis in Nederland. Volgens klaagster is er veel misgegaan onder de verantwoordelijkheid van de chirurg en was haar situatie, als dat niet was gebeurd, nu beter geweest, mogelijk zelfs met behoud van een of beide benen. De klachtonderdelen houden – zakelijk weergegeven – in dat de arts in zijn zorgplicht voor klaagster tekort is geschoten, o.a. in zijn rol van regiebehandelaar. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond omdat de arts, kort gezegd, voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Na een uiteenzetting van de verantwoordelijkheden van een regiebehandelaar overweegt het Centraal Tuchtcollege dat uit het rapport van prof. dr. I. en uit het omvangrijke medisch dossier volgt dat bij de behandeling van klaagster verschillende disciplines betrokken zijn geweest. Deze disciplines kwamen regelmatig bijeen om de behandeling van klaagster te bespreken en waar nodig bij te stellen. Voorafgaand aan de operatie van 27 januari 2010 heeft de arts een second opinion gevraagd aan een traumachirurg verbonden aan een ander ziekenhuis. Hieruit volgt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat de arts al in 2009 op zorgvuldige wijze invulling heeft gegeven aan zijn rol als hoofd- c.q. regiebehandelaar, zoals die in de beslissing van het Centraal Tuchtcollege uitspraak van 29 januari 2021 is gedefinieerd.Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld, verwerpt het beroep voor het overige en wijst het verzoek om een kostenverdeling af.

Onjuiste behandeling/opzeggen behandelovereenkomst

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:130
Deels gegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt beklaagde dat hij hem heeft onthouden van medische zorg door hem niet van insuline te voorzien en zijn bloedsuikerwaarden niet te controleren, terwijl beide nodig waren. Het College is van oordeel dat een tijdverloop van bijna zeven weken tussen het ontslag uit het ziekenhuis en het eerste consult met klager onaanvaardbaar lang is. Dat geldt eens te meer nu in de ontslagbrief van het ziekenhuis is verzocht om controle. Tevens heeft hij nagelaten te achterhalen of klager wel over voldoende insuline beschikte. De behandelovereenkomst is beëindigd nadat de POH beklaagde informeerde over de woordenwisseling die tussen klager en haar had plaatsgevonden, zonder klager daar zelf over te spreken en te onderzoeken wat de oorzaak van de gedragingen van klager was. Het was de verantwoordelijkheid van beklaagde om de communicatie met klager weer op gang te brengen of in ieder geval te onderzoeken en te proberen of herstel van de behandelrelatie mogelijk is. Niet is gebleken dat er sprake was van een zodanig extreme gebeurtenis dat beklaagde de behandelovereenkomst op die enkele grond had mogen beëindigen. Beklaagde heeft dan ook niet voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die bij het beëindigen van een behandelingsovereenkomst gelden. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:32
Klagers zijn de ouders van een zoon die tijdens een transfer van een bad bevalling naar bed op de grond is gevallen waarbij letsel is opgelopen. Klagers hebben klachten over de wijze waarop beklaagde de bevalling heeft begeleid. Het college verklaart de klachten gegrond. Naar het oordeel van het college is niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden dat voldoende uitleg is gegeven door beklaagde over de noodzaak van de transfer van bad naar bed. Het college is verder van oordeel dat het beklaagde tijdens de bevalling heeft ontbroken aan fysiologisch inzicht welke van wezenlijk belang is bij de beroepsuitoefening van een verloskundige. De maatregel is een berisping.

Zie ook deze blog.

Onjuiste verklaring of rapport

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:105
Klager dient een klacht in tegen een psychiater met het verwijt dat de psychiater een onjuiste rapportage heeft opgesteld. Meer in het bijzonder verwijt klager dat de psychiater in zijn rapport heeft opgenomen dat sprake zou zijn van symptoomaggravatie en dat de diagnoses ADD en PTSS niet bevestigd kunnen worden. De psychiater komt bovendien – volgens klager ten onrecht – tot een hele andere diagnose. De psychiater betwist de klachten. Afgezet tegen de eisen zoals deze zijn opgenomen in de Richtlijn voldoet het rapport van verweerder maar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege niet aan de eis van het hanteren van een algemeen aanvaarde onderzoeksmethode, de eis van toetsbaarheid en de eis van consistentie. Het doen van een psychiatrisch onderzoek via enkel een telefoonverbinding is binnen de psychiatrie geen algemeen aanvaarde onderzoeksmethode. De eis van toetsbaarheid houdt in dat constateringen aantoonbaar op feiten berusten, zodat een ander op basis daarvan tot eenzelfde constatering kan komen, dan wel die constatering kan verwerpen. Het rapport bevat niet de voor een psychiatrische beoordeling noodzakelijke gegevens. Het gevolg hiervan is dat het rapport ook niet voldoet aan de eis van consistentie. Deze eis houdt in dat de gerapporteerde feiten, constateringen en overwegingen op een logische en inzichtelijke wijze voeren tot de conclusies. Het college overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel als volgt. Het rapport – waarvan voor klager veel afhangt – is niet gebaseerd op zorgvuldig en state of the art psychiatrisch onderzoek. Het rapport voldoet op meerdere punten niet aan de Richtlijn en wat van een zorgvuldig opererend beroepsbeoefenaar verwacht mag worden. Verweerder is ook eerder op de wijze waarop hij zijn werkzaamheden uitvoert aangesproken door het tuchtcollege. Het college heeft in deze zaak gelet op de afwerende wijze waarop hij de vragen van het college heeft beantwoord twijfel over het antwoord op de vraag of verweerder de ernst en gevolgen van zijn handelen voldoende doorziet en zijn werkwijze aanpast aan hetgeen in de Richtlijn is voorgeschreven. Het college is alles afwegende van oordeel dat in dit geval nog met een berisping kan worden volstaan, maar dat indien verweerder zijn werkwijze niet wijzigt hij in een volgend geval een zwaardere maatregel zou kunnen krijgen.

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:100
Klager verwijt de psychiater dat zij 1) klager heeft misleid met de onderzoeksvragen en onderzoeksvragen heeft beantwoord die niet tot haar deskundigheid horen, 2) geen navraag heeft gedaan bij de huisarts van klager, zijn behandelend arts en bedrijfsarts, 3) klager niet heeft gewezen op zijn blokkeringsrecht en de correcties van klager niet bij het rapport heeft gevoegd en 5) niet onbevooroordeeld en onafhankelijk heeft gehandeld. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel als volgt. Het rapport voldoet niet aan de Richtlijn. Verweerster is ook eerder op de wijze waarop zij haar werkzaamheden uitvoert aangesproken. Het college heeft twijfel over het antwoord op de vraag of verweerster haar werkwijze aanpast aan hetgeen in de Richtlijn is voorgeschreven. Tijdens de zitting kon verweerster onvoldoende reflecteren op haar eigen handelen. Het college is alles afwegende van oordeel dat in dit geval een berisping en publicatie van de maatregel passend is.

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:37
Klacht over gz-psycholoog die in 2014 een rapport heeft opgesteld omtrent de persoon van klager als verdachte in een strafproces. Beklaagde heeft het inzage- en correctie-recht van klager en daarmee de Beroepscode voor psychologen geschonden. Beklaagde heeft dezelfde beroepsfout eerder begaan. Inhoudelijk doorstaat het rapport de tuchtrechtelijke toetsing. Maatregel: schorsing voor één jaar ingaande op de datum dat beklaagde wederom wordt ingeschreven in het BIG register.

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:94
Klacht tegen revalidatie-arts, werkzaam voor verzekeraar. Behandelaar heeft bij verzekeraar toestemming gevraagd om klager in aanmerking te laten komen MSR-therapie. Klager meent o.m. dat beklaagde ten onrechte heeft geweigerd vragen van klager en zijn behandelaar te beantwoorden, de grenzen van zijn beroepsuitoefening niet in acht heeft genomen en medische gegevens heeft opgevraagd zonder de noodzakelijkheid daarvan te onderbouwen. Beklaagde stelt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De handelingen van beklaagde hebben volgens hem geen betrekking op de individuele gezondheidszorg en hadden daarop geen weerslag. Het college acht de klacht ontvankelijk. Beklaagde betrekt als medisch adviseur van de verzekeraar immers bij zijn toets de individuele medische situatie van de verzekerde in het licht van diens eerdere behandeling en het bestaan van alternatieven daarvoor. Inhoudelijk komt het college – mede toetsend aan de Richtlijn Omgaan met medische gegevens 2020 – tot de slotsom dat ook een arts die adviseert over aanspraken op grond van de Zorgverzekeringswet zich bij het opvragen van persoonlijke gegevens van medische aard dient te houden aan beginselen van noodzaak en proportionaliteit. Dit impliceert tevens dat een zodanige arts zich toetsbaar dient op te stellen als hem op dit punt kritische vragen worden gesteld. Klachten (deels) gegrond, waarschuwing.

Grensoverschrijdend gedrag

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:38
Klacht tegen verpleegkundige. Laten ontstaan van een moeder-dochterrelatie met jonge patiënte tijdens dan wel aansluitend op de behandelrelatie. Ook in 2011/2012 moest de verpleegkundige, al lag de nadruk destijds vooral op het verbod op een seksuele relatie, zich realiseren dat een dergelijke relatie in elk geval zonder overleg met de leidinggevende niet toegestaan was. Bovendien heeft de verpleegkundige deels op dwingende wijze behandeladviezen gegeven die indruisten tegen de reguliere behandeling en patiënte daarvan afhielden. Mede omdat de verpleegkundige niet ter zitting is verschenen volgt een doorhaling.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:138
Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt beklaagde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten/grensoverschrijdend gedrag. Het College acht de verklaring van de fysiotherapeut dat de borsten tijdens de behandeling onbedoeld kunnen zijn aangeraakt, maar dat niet in de tepels is geknepen niet geloofwaardig nu die verklaring pas ter zitting voor het eerst is afgelegd. De fysiotherapeut heeft ter zitting erkend dat hij klaagster een zoen op haar voorhoofd heeft gegeven. De verklaring van klaagster ter zitting dat tijdens de behandeling richting de schaamstreek werd gewreven, is ter zitting niet uitdrukkelijk weersproken. Klacht gegrond verklaard, schorsing.

Ontvankelijkheid / tweede tuchtnorm

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:103
Klager verwijt verweerder, destijds inspecteur bij de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG), onder meer dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de overdracht van een over klager geschreven rapport te faciliteren. Daarmee heeft verweerder zich volgens klager ook schuldig gemaakt aan het verspreiden van onjuiste c.q. valse medische informatie over klager. Tevens verwijt klager verweerder te hebben gelogen in een eerdere tuchtprocedure. De voorzitter oordeelt dat alle klachten kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat verweerder niet als behandelend arts of anderszins in zijn hoedanigheid van arts betrokken is geweest bij klager. Het handelen van verweerder (als toetsende collega inspecteur) staat niet in een voldoende verband met de individuele gezondheidszorg om in aanmerking te komen voor tuchtrechtelijke toetsing.

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:97
Klacht van advocaat tegen bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft zich in een spreekuurcontact met een werknemer, zijnde cliënt van klager, uitgelaten over een brief die klager aan de arbeidsdeskundige had geschreven. Volgens klager zijn de bewoordingen van de bedrijfsarts jegens hem intimiderend en grensoverschrijdend en is de bedrijfsarts hiermee niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Naar het oordeel van het college is klager als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 van de Wet BIG aan te merken nu de uitlatingen van de bedrijfsarts hem betreffen en deze voor klager nadelige gevolgen kunnen hebben (gehad). Toetsing aan tweede tuchtnorm. De uitlatingen van de bedrijfsarts zijn weliswaar ongepast, echter onvoldoende om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in de tweede tuchtnorm te maken. Klacht ongegrond.

ECLI:NL:TGZCTG:2021:176
Klacht tegen bedrijfsarts. Klager heeft zich eind 2012 tweemaal kort na elkaar ziek gemeld en is in verband daarmee begin 2013 op het spreekuur van beklaagde, bedrijfsarts, verschenen. Klager heeft toen aangegeven overwerkt te zijn. De volgende dag heeft de werkgever van klager contact opgenomen met beklaagde en medegedeeld dat het functioneren van klager de laatste tijd niet goed verliep. Vervolgens is een re-integratietraject gestart bij de werkgever van klager. Het UWV heeft een half jaar later geoordeeld dat de werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft een mediation traject geadviseerd, zonder resultaat, waarna zij voor klager een ‘spoor 2’-traject is gestart. Klager heeft eerder een klachten tegen de bedrijfsarts ingediend (C2017.100, C2018.284 en C2019.188.). De klacht houdt in dat de bedrijfsarts: a. Artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (bedrog) heeft overtreden door meerdere malen schriftelijk te hebben beschreven en vastgelegd dat een spoor 2 traject ingezet wordt. Nu beklaagde verklaart dat er geen spoor 2 traject is uitgevoerd, is er sprake van feitelijk bedrog. b. Artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht (opzettelijk afgeven valse verklaring door arts) en 225 van het Wetboek van Strafrecht (valsheid van geschifte) heeft overtreden, door op de zitting van 13 juni 2019 (begrepen wordt: het mondeling vooronderzoek, RTG) andere verklaringen met betrekking tot de situatieve arbeidsongeschiktheid te benoemen dan feitelijk eerder gedurende 2013 zijn beschreven. c. Geen invulling heeft gegeven aan de afspraak dat tussen werkgever en werknemer een spoor 2 traject is afgesproken. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klager met betrekking tot de klachtonderdelen a en b kennelijk niet-ontvankelijk is (ne bis in idem) en dat klachtonderdeel c kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover daarbij de klacht is uitgebreid of aangevuld en verwerpt het beroep voor het overige.

Zie ook deze blog.

Maatregel

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:39
Voordracht IGJ tot doorhaling in het Big-register van verloskundige vanwege o.a. alcohol- en persoonlijkheidsproblematiek. Hangende de procedure zijn er positieve ontwikkelingen. Zij heeft verschillende therapieën gevolgd en behandeling gezocht bij VNN. Zij is trouw in haar behandelafspraken. Het college volstaat met het verbinden van voorwaarden aan de beroepsuitoefening.

ECLI:NL:TGZCTG:2021:199
Klacht tegen verzekeringsarts. Klager heeft in 2012 een auto-ongeval gehad en heeft daardoor letsel opgelopen. De WAM-verzekeraar van de automobilist die klager heeft aangereden heeft de aansprakelijkheid erkend, maar over de omvang van de schade zijn partijen het niet eens geworden. Partijen hebben samen een [deskundige] neuroloog een deskundigenrapportage laten opstellen. De arts is werkzaam als medisch adviseur, is ingeschakeld door de WAM-verzekeraar van de automobilist en heeft commentaar uitgebracht op het conceptrapport van de als deskundige ingeschakelde neuroloog. De klacht houdt in dat de arts een bijzondere zorgplicht jegens klager heeft geschonden, door 1) een niet (medisch) onderbouwde stelling in te nemen dat geen sprake is (of kan zijn) van een flexie-extensietrauma omdat de airbag is uitgegaan, en 2) zich op grievende wijze over klager uit te laten in zijn beschouwing. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 2 gegrond verklaard, ter zake daarvan aan de arts de maatregel van een waarschuwing opgelegd, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. De arts heeft beroep ingesteld tegen die uitspraak. Het beroep richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 en de opgelegde maatregel. Bij de vraag of een maatregel opgelegd moet worden weegt het Centraal Tuchtcollege mee dat pas jaren later een klacht hierover is ingediend en dat de arts ter terechtzitting in beroep nogmaals heeft benadrukt dat hij inziet dat hij zijn woorden zo niet had moeten kiezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de vaststelling dat de klacht gegrond is en dat geen maatregel hoeft te volgen. In zoverre slaagt het beroep. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, verklaart klachtonderdeel 2 opnieuw gegrond, maar vindt het niet nodig om aan de arts een maatregel op te leggen en volstaat met de vaststelling van een tuchtrechtelijk verwijt.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven