Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht april 2022
Samengesteld aan de hand van: https://tuchtrecht.overheid.nl:
Geen schending beroepsgeheim bij zonder toestemming gebruiken van relevante gegevens uit medisch dossier in verweer op klacht
ECLI:NL:TGZCTG:2022:87
Klacht tegen huisarts. Tuchtklacht over het feit dat de huisarts naar aanleiding van een klacht van klaagster zonder haar toestemming haar medisch dossier geeft ingezien en bij zijn reactie op de klacht gebruik heeft gemaakt van daarin opgenomen gegevens. Inzien van dossier en gebruik van gegevens uit dossier. Het staat een zorgverlener tegen wie een klacht wordt ingediend vrij om bij het voorbereiden van een reactie op de klacht de inhoud te raadplegen van het dossier waartoe hij toegang had ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft. Het staat zorgverleners die in het kader van een wettelijk geregelde procedure een klacht ontvangen in beginsel ook vrij om zich te verweren met relevante gegevens uit het patiëntendossier. Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van schending van het beroepsgeheim of van de privacy van klaagster door de huisarts. Dit betekent dat de klacht in zijn geheel ongegrond is en dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde waarschuwing komt te vervallen.
Zie ook deze blog.
Onjuiste behandeling/dossierplicht
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:43
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen voor noodkronen en -facings vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Klaagster heeft zich tot beklaagde gewend om de noodkronen en –facings te laten vervangen voor definitieve kronen en facings. Tijdens een eerste consult is door klaagster, haar echtgenoot en beklaagde gesproken over de te gebruiken materialen. Ruim twee weken later heeft de behandeling plaatsgevonden. Naar het oordeel van het college was het niet verantwoord om op één dag alle kronen en facings te verwijderen en vervangen, zonder dat daarvoor een medische noodzaak bestond. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal van de kronen niet op de juiste plek is terechtgekomen. Ook zijn er veel cementresten achtergebleven. Beklaagde had dit moeten signaleren. Daarnaast verwijt het college beklaagde dat hij niet aan zijn dossierplicht heeft voldaan. Zo heeft hij geen zorg-/behandelplan in het dossier vastgelegd en begint het dossier pas bij de behandeling, terwijl daarvoor al twee consulten hadden plaatsgevonden. Naar het oordeel van het college zou het opleggen van een waarschuwing onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de vastgestelde tekortkomingen. De vervanging van de kronen en facings betreft een ingrijpende behandeling en zowel deze behandeling als de dossiervorming daarover voldoet op fundamentele onderdelen niet aan de daaraan te stellen eisen. Het college acht het daarom passend en geboden om beklaagde te berispen.
Zie ook deze blog.
De uitspraak hangt samen met:
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:44
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen, heeft klaagster zich tot beklaagde gewend om de kronen en facings te laten vervangen. Beklaagde heeft alle kronen en facings vervangen voor noodkronen en –facings voor materiaal waarvan hij dacht dat dit geschikt was voor klaagster. Nadien bleek klaagster ook hierop allergisch te reageren. Naast verwijten over (het niet serieus nemen van) de opspelende allergische klachten en het onvoldoende inspannen voor doorverwijzing voor expertise, verwijt klaagster beklaagde dat het haar nooit duidelijk was dat hij niet tevens de definitieve kronen en facings zou plaatsen. Volgens beklaagde heeft hij niet gezegd dat hij de noodkronen door definitieve kronen zou vervangen. Aangezien rehabilitatie niet zijn specialisme is, heeft hij ook niet aangeboden om die te verrichten. Beklaagde ging ervan uit dat de noodkronen vrij snel door een andere tandarts zouden worden vervangen door definitieve kronen. Het college constateert dat beide partijen een andere lezing hebben over de afspraken ten aanzien van de te verrichten behandeling. De onduidelijkheid over de feiten is naar het oordeel van het college te wijten aan het feit dat beklaagde niet heeft voldaan aan zijn dossierplicht. Beklaagde heeft geen behandel- of zorgplan opgesteld waaruit kan worden afgeleid wat de afspraken omtrent de behandeling waren. Omdat beklaagde de afspraken niet heeft vastgelegd, laat het college de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de behandeling in zijn nadeel uitvallen en gaat het college ervan uit dat dit niet het geval is. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet op het feit dat beklaagde overigens niet onzorgvuldig heeft gehandeld en het feit dat hij inmiddels met pensioen is, kan naar het oordeel van het college volstaan worden met het opleggen van een waarschuwing.
Opzeggen behandelingsovereenkomst
ECLI:NL:TGZREIN:2022:14
Fysiotherapeut wordt onder meer verweten dat hij meer verrichtingen heeft gedeclareerd bij de zorgverzekeraar dan hij heeft uitgevoerd en dat hij zonder uitleg klager niet meer wilde behandelen. Het eerste verwijt is niet komen vast te staan. Met betrekking tot het tweede verwijt is volgens het college sprake van een gewichtige reden die de opzegging van de behandelovereenkomst wellicht rechtvaardigde. De fysiotherapeut heeft echter verzuimd de opzegging en de reden daarvoor schriftelijk aan klager te bevestigen, zoals de Handreiking niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het KNGF voorschrijft. Bovendien heeft de fysiotherapeut nagelaten op een andere manier zeker te stellen dat klager de reden van de opzegging begreep en nauwelijks inspanning verricht om klager onder te brengen bij een andere fysiotherapeut, hetgeen gelet op de beperkingen van klager op het gebied van communicatie had gemoeten. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.
Verantwoordelijkheidsverdeling
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Beklaagde wordt verweten dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven en onprofessioneel heeft gecommuniceerd. Ook zou hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling hebben overgelaten aan de basispsycholoog. Voorts verwijt klager beklaagde dat hij zijn medisch dossier niet heeft geraadpleegd en dat hij teksten in het medisch dossier heeft verwijderd en aangepast. Deze uitspraak is interessant vanwege de overwegingen van het college omtrent de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de werkbegeleider (GZ-psycholoog) en de basispsycholoog. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde als werkbegeleider verantwoordelijk is voor het handelen van de basispsycholoog. Dit brengt met zich dat beklaagde ook verantwoordelijk is voor de herbeoordeling van de diagnose van klager door de basispsycholoog. Niet is gebleken dat het oordeel van beklaagde om de diagnose in stand te houden onzorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel 1 is ongegrond. Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. Ter zitting heeft de getuige verklaard dat de door beklaagde gestelde vragen bestempeld moeten worden als een diagnostisch instrument om te onderzoeken hoe klager zou reageren buiten een niet-geprotocolleerde vragenlijst om. Daaruit blijkt niet dat beklaagde zich onprofessioneel heeft uitgelaten. Klachtonderdelen 3 en 4 acht het college gegrond. Beklaagde was als werkbegeleider inhoudelijk verantwoordelijk voor het handelen van de basispsycholoog. Op grond daarvan had beklaagde met klager in gesprek moeten gaan om de instandhouding van de diagnose te bespreken. Door dit niet zelf te doen, maar over te laten aan de basispsycholoog heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond. Het college is van oordeel dat beklaagde niet het medisch dossier hoefde te raadplagen aangezien hij van de behandeling op de hoogte werd gehouden door de basispsycholoog. Het verwijt van klager dat beklaagde tekst in het medisch dossier heeft verwijderd of aangepast is niet komen vast te staan. Het college legt, nu de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, de maatregel van waarschuwing op.
ECLI:NL:TGZREIN:2022:11
Huisarts. Deze uitspraak is relevant vanwege de overwegingen van het college met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen een huisarts en de triage assistente op de huisartsenpost (HAP). Klacht: onzorgvuldig gehandeld en tekortgeschoten in behandeling door klager niet serieus te nemen maar aan lot over te laten terwijl huisarts wist dat hij vanaf bijna bovenste trede van de trap was gevallen, veel pijn leed en veel moeite had met ademhalen. College: huisarts is te veel meegegaan in aannames assistente, heeft anamnestische gegevens niet / onvoldoende uitgevraagd en gegevens díe bekend waren, hadden aanleiding moeten geven assistente terug te laten bellen of zelf contact op te nemen. Waarschuwing.
ECLI:NL:TGZREIN:2022:16
De taakgedelegeerde van de bedrijfsarts wordt onder meer verweten dat voor klager niet duidelijk was dat zij taakgedelegeerde van de bedrijfsarts was, dat er geen officieel rapport is opgemaakt en dat het rapport onjuist is. De taakgedelegeerde doet een beroep op niet-ontvankelijkheid. Het handelen van de taakgedelegeerde heeft weerslag gehad op de individuele gezondheidszorg. Zij heeft de werkzaamheden van de bedrijfsarts, die primair tot taak heeft het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer, onder zijn verantwoordelijkheid verricht. Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Uit het Standpunt Delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie van de NVAB volgt dat er op de taakgedelegeerde een informatieplicht rust met betrekking tot de taakdelegatie. Het college kan niet vaststellen dat de taakgedelegeerde niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. Dat aan klager medicatie wordt verstrekt, behoort niet in een terugkoppeling te worden vermeld. De terugkoppeling is opgesteld door de taakgedelegeerde, maar te beschouwen als afkomstig van de bedrijfsarts. Klacht ongegrond.
Onjuiste verklaring of rapport
ECLI:NL:TGZRAMS:2022:38 (en ECLI:NL:TGZRAMS:2022:39)
Tussen klager en zijn inmiddels ex-partner deden zich spanningen voor rondom de geboorte van hun zoon. Verweerster was als verloskundige betrokken bij het gezin. Klager verwijt de verloskundige dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door aperte onwaarheden in het dossier op te nemen en na te laten subjectieve waarnemingen duidelijk in het dossier te beschrijven. De klacht faalt. Verweerster heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van de Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld van de KNOV. Niet vastgesteld kan worden dat verweerster onjuistheden in het dossier heeft genoteerd en ook niet dat het om een gekleurde vastlegging ging als gevolg van interpretatie of subjectieve waarnemingen.
Zie ook deze blog.
Grensoverschrijdend gedrag
ECLI:NL:TGZRAMS:2022:35
Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij tijdens een onderzoek aan haar buikspieren zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten door met zijn hand nabij de schaamstreek te komen. Als de handelingen van de fysiotherapeut al noodzakelijk waren voor het onderzoek, dan verwijt klaagster hem secundair dat hij haar onvoldoende heeft geïnformeerd en geen toestemming heeft gevraagd voor het onderzoek. Het college acht het eerste klachtonderdeel ongegrond. Om de onderste buikspier, die is vastgehecht aan het schaambeen, te kunnen onderzoeken is het onvermijdelijk dat de fysiotherapeut nabij de schaamstreek komt. De handelingen van de fysiotherapeut waren functioneel en passen binnen normaal fysiotherapeutisch handelen. Wat betreft het onvoldoende informeren en het niet vragen van toestemming aan klaagster, komt het college tot het oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. De fysiotherapeut had zich ervan bewust moeten zijn dat hij in een voor de patiënt kwetsbaar en intiem gebied kwam en had beter moeten informeren en expliciet toestemming moeten vragen. Waarschuwing.
Zie ook deze blog.
Ontvankelijkheid
ECLI:NL:TGZCTG:2022:68 (t/m 73)
Klacht tegen verzekeringsarts. Klaagster is als arts werkzaam bij een arbo-organisatie en heeft daar een cliënt een aantal keren gesproken in het kader van verzuimbegeleiding. Klaagster heeft in verband met een aanvraag van een WIA-uitkering bij het UWV verklaard dat herstel van functioneren voor betaalde arbeid door haar cliënt haar vrijwel uitgesloten lijkt. De aanvraag is vervolgens door het UWV afgewezen en klaagster heeft tegen zes bij de beoordeling van de aanvraag betrokken verzekeringsartsen van het UWV een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de wet bepaalt (in artikel 65 lid 1a Wet BIG) dat een klacht kan worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Daarmee wordt in ieder geval de patiënt zelf bedoeld. Klaagster is geen patiënt of naaste van een patiënt, maar zij klaagt als collega van de verzekeringsarts. Onder omstandigheden kunnen ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd, aldus het Centraal Tuchtcollege. Uit eerdere beslissingen van het Centraal Tuchtcollege blijkt dat dat alleen kan als de klagende collega een concreet eigen belang heeft, dat bovendien verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat in dit geval van dat laatste geen sprake is en verwerpt het beroep van klaagster.
Zie ook deze blog.
ECLI:NL:TGZCTG:2022:90
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klaagster niet-ontvankelijk verklaard, omdat klaagster het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege wijst het beroep van klaagster tegen deze beslissing af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzet van klaagster tegen deze voorzittersbeslissing gegrond: gezien de door het Regionaal Tuchtcollege tijdens een telefoongesprek gecreëerde verwarring en de onduidelijkheid over de vraag of klaagster één keer dan wel twee keer griffierecht verschuldigd was en het gedane verzoek over de postverzending tijdens haar afwezigheid, kan klaagster niet worden tegengeworpen dat zij niet vóór een bepaalde datum voor een tweede keer € 50 aan griffierecht heeft betaald. Klaagster is ten aanzien van de betaling van het griffierecht in deze zaak niet in verzuim geweest. Omdat op het door klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege aangetekende beroep nog slechts één beslissing mogelijk is, geeft het Centraal Tuchtcollege ook een eindbeslissing op het beroep van klaagster tegen die beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege.
ECLI:NL:TGZCTG:2022:74
Klacht tegen klinisch geriater. De klacht gaat over de inmiddels overleden tante van klaagster (patiënte). Klaagster verwijt de klinisch geriater dat zij patiënte ten onrechte heeft gediagnosticeerd met dementie en dat zij heeft geweigerd om fatsoenlijk onderzoek te doen. De vraag die moet worden beantwoord is of klaagster als naaste betrekking van patiënte gerechtigd was om een klacht in te dienen. Het indienen van de klacht rechtvaardigt het oordeel dat de klagende nagelaten betrekking de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, behoudens het geval dat sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Brief van voormalige mentor betekent niet dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden. Klaagster is in de klacht ontvankelijk. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege en wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege.
ECLI:NL:TGZRAMS:2022:32
Klacht tegen een kinderarts-nefroloog. De kinderarts is de behandelaar van de zoon van klager. Klager klaagt over de onvoldoende inzet van de kinderarts voor haar patiënt en over de wijze waarop zij klager (niet) bij de behandeling van zijn zoon betrekt. Het college komt tot de volgende conclusie. Voor zover klager namens zijn zoon klaagt, wordt hij niet-ontvankelijk verklaard. De zoon was op het moment van indiening van de klacht 17 jaar oud en was zelf bevoegd tot het indienen van een klacht. Een machtiging van zoon ontbreekt. De klacht wordt voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Uit het verweer – dat onweersproken is gebleven – rijst het beeld op van een betrokken kinderarts, die zich begaan toon met het wel en wee van haar patiënt en zich ervoor inspant om de steun van beide ouders voor hun zoon te verkrijgen en te behouden.