Home Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht december 2021

Jurisprudentieoverzicht tuchtrecht december 2021

Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

ECLI:NL:TGZREIN:2021:81
Klager, die een subarachnoïdale bloeding (SAB) kreeg enkele dagen na consult bij huisarts, verwijt de huisarts onvoldoende lichamelijk onderzoek, onjuiste notities in het dossier, het niet insturen van klager naar de SEH, het niet verwijzen naar neuroloog en het voeren van een onprettig telefoongesprek. Het RTG gaat uit van de juistheid van de notities in het huisartsenjournaal. Er waren geen neurologische uitvalsverschijnselen. Tijdens consult waren er geen aanwijzingen voor een ernstige oorzaak van de hoofdpijnklachten. Geen gronden voor verwijzing naar neuroloog. Het feit dat klager twee dagen later in het ziekenhuis werd opgenomen waar een SAB werd geconstateerd, kan naar het oordeel van het RTG niet tot de gevolgtrekking leiden dat verweerder de klachten van klager verkeerd heeft beoordeeld en/of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Geen oordeel over communicatie. Ongegrond.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:144
Kennelijk ongegronde klacht tegen een neurochirurg. Klaagster is door verweerder geopereerd in verband met een vernauwing in het wervelkanaal. Klaagster is van mening dat er een verkeerde diagnose is gesteld, dan wel een verkeerde inschatting is gemaakt, omdat er is gekozen voor een kleinere ingreep dan bij haar eigenlijk nodig was. De diagnose en de indicatie voor de operatie (decompressie) zijn niet door verweerder zelf gesteld. Hij heeft klaagster voor het eerst gezien op de dag van de operatie. Uit de richtlijn “Perioperatief traject” van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesie en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (2012-2021) volgt niet dat de opererend neurochirurg de indicatie voor de operatie nogmaals met klaagster moest bespreken. Hij mocht erop vertrouwen dat dit door zijn collega was gedaan. Er waren geen aanwijzingen die een nieuwe afweging noodzakelijk maakten. Uit het patiëntendossier volgt dat de eerdere klinische bevindingen en het beeldvormend onderzoek de diagnose ondersteunen. De uit te voeren decompressie was voor de vastgestelde spondylolisthesis een passende behandeling. De neurochirurg mocht de operatie (de decompressieve ingreep) op basis van de beschikbare informatie uitvoeren. Klacht kennelijk ongegrond.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:145
Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft erkend dat zij te lang is doorgegaan op het medische spoor. Het had de bedrijfsarts duidelijk moeten zijn dat sprake was van een geschil over het functioneren van klager en niet (meer) van functionele beperkingen als gevolg van het ongeval of van ziekte. Dit bleek voldoende uit wat klager aan de bedrijfsarts vertelde, alsook het feit dat de werkgeefster eerder niet of nauwelijks inspanningen had verricht om klager weer in zijn eigen functie of in een andere functie binnen de organisatie te laten terugkeren. Van een bedrijfsarts mag worden verwacht dat deze tegenwicht biedt tegen druk vanuit een werkgever en de werknemer daartegen in bescherming neemt. Dat heeft de bedrijfsarts onvoldoende gedaan. Uit het dossier blijkt voorts dat bij verschillende data waarop overleg of gesprekken hebben plaatsgevonden, niets over de inhoud daarvan is vermeld, terwijl dat wel had horen te gebeuren. Deze consultaantekeningen vallen bovendien ook niet onder persoonlijke werkaantekeningen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:143
Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De eerste operatie is op het verkeerde niveau uitgevoerd, namelijk op niveau L4-L5 in plaats van L3-L4. Uit het overgelegde beeldvormend materiaal blijkt dat voorafgaand aan de operatie het operatieniveau niet goed was bepaald. Tijdens de operatie heeft positiebepaling plaatsgevonden met behulp van een klemmetje. Ondanks het plaatsen van dit klemmetje is het verkeerde niveau geopereerd. Het komt het College voor dat beklaagde tijdens de operatie moet zijn gebleken dat de op niveau L4-L5 aangetroffen hernia kleiner was dan op grond van het voorafgaande onderzoek en de ernstige fysieke klachten te verwachten was. In ieder geval heeft beklaagde toen niet gekozen voor een heroriëntatie wat betreft het te opereren niveau, maar heeft hij de operatie voortgezet. Dit klachtonderdeel is gegrond. Gelet op de feiten en omstandigheden verklaart het college de klacht over te laat starten met vervolgonderzoek ongegrond. Klacht over de tweede operatie is ook ongegrond. Uit de operatieverslagen kan niet worden opgemaakt dat er te veel bot is verwijderd. Klacht over dossiervoering is gegrond. Klacht gedeeltelijk gegrond. Gelet op het feit dat beklaagde uit een en ander lering heeft getrokken en probeert te voorkomen dat deze zaken zich in de toekomst herhalen en de

omstandigheid dat beklaagde nooit eerder een tuchtmaatregel opgelegd heeft gekregen, oordeelt het RTG dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:144
Een patiënte wordt door een neuroloog en een neurochirurg behandeld vanwege uitstralende pijn vanuit de onderrug naar het linkerbeen. Na een telefonisch consult met een arts-assistent neurochirurgie en een poliklinisch consult bij een neurochirurg, wordt de patiënte enkele dagen later in verband met een vernauwing in het wervelkanaal geopereerd door (een andere) neurochirurg, de beklaagde in deze zaak. De patiënte dient een klacht in tegen de opererend neurochirurg en stelt dat er een verkeerde diagnose is gesteld, dan wel een verkeerde inschatting is gemaakt, omdat er is gekozen voor een kleinere ingreep (decompressie) dan bij haar eigenlijk nodig was. De patiënte heeft hierdoor schade geleden: de pijnklachten zijn teruggekomen en zij heeft opnieuw een chirurgische operatie moeten ondergaan. De diagnose en de indicatie voor de operatie (decompressie) zijn niet door de opererend neurochirurg (beklaagde) zelf gesteld. Hij heeft klaagster voor het eerst gezien op de dag van de operatie. Uit de richtlijn “Perioperatief traject” van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesie en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (2012-2021) volgt niet dat de opererend neurochirurg de indicatie voor de operatie nogmaals met klaagster moest bespreken. Hij mocht erop vertrouwen dat dit door zijn collega was gedaan. Er waren geen aanwijzingen die een nieuwe afweging noodzakelijk maakten. Uit het patiëntendossier volgt dat de eerdere klinische bevindingen en het beeldvormend onderzoek de diagnose ondersteunen. De uit te voeren decompressie was voor de vastgestelde spondylolisthesis een passende behandeling. De neurochirurg mocht de operatie (de decompressieve ingreep) op basis van de beschikbare informatie uitvoeren. Klacht kennelijk ongegrond.

Zie ook deze blog: https://www.kbsadvocaten.nl/alleen-ga-je-sneller-samen-kom-je-verder/

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:121
Klaagster verwijt verweerster, tandarts, dat zij haar niet goed heeft geholpen om goed zittende protheses te verkrijgen. Volgens klaagster had de tandarts het probleem onder de garantie moeten oplossen of anders klaagster het bedrag van de rekening moeten terugbetalen. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond, daartoe onder meer overwegende dat de inspanningen van de tandarts meer dan voldoende zijn geweest en dat de tandarts op een correcte wijze heeft getracht het resultaat voor klaagster te verbeteren. Dat dit niet tot tevredenheid van klaagster heeft geleid, doet daar niet aan af, omdat de tandheelkundige behandeling een inspanningsverplichting is waarbij geen garantie op het resultaat kan worden gegeven. Aan de inspanningsverplichting heeft de tandarts zonder meer voldaan. Een tandarts heeft voor het passend krijgen van een prothese de medewerking van de patiënt nodig. Klaagster heeft geen serieuze poging gedaan om de nieuw vervaardigde flexibele protheses uit te proberen. Van een onheuse bejegening door de tandarts is het college niet gebleken.

Schending beroepsgeheim

ECLI:NL:TGZRZWO:2021:111
Klacht tegen chirurg. Klaagster klaagt er onder meer over dat beklaagde zonder haar toestemming in haar medisch dossier heeft gekeken. Tevens verwijt zij hem dat hij een neerbuigende brief over haar heeft opgesteld. Klaagster had bij de raad van bestuur van het ziekenhuis geklaagd over een grensoverschrijdende seksuele relatie met haar behandelend chirurg. Beklaagde was de directe leidinggevende van die chirurg. Hij heeft op verzoek van het hoofd van de afdeling chirurgie in het dossier gekeken om de feiten op een rij te zetten, maar realiseerde zich achteraf dat hij dit niet zonder toestemming van patiënte had mogen doen. Tevens heeft hij in een schrijven zijn bevindingen vastgelegd. Hij erkent dat hij daarbij bewoordingen heeft gebruikt die irrelevant en ongelukkig waren. Het college acht de klacht tot zover gegrond en legt een waarschuwing op. Van verdere betrokkenheid van beklaagde bij het interne onderzoek is niet gebleken. De klacht is in zoverre ongegrond. Deze uitspraak maakt duidelijk dat managers en leidinggevenden niet zomaar een medisch dossier van een patiënt mogen inzien bij het behandelen van klachten of claims. Uitgangspunt is dat hiervoor expliciete toestemming nodig is van de patiënt.

Zie ook deze blog: https://www.kbsadvocaten.nl/de-leidinggevende-en-inzage-in-het-medisch-dossier/

Onjuiste verklaring

ECLI:NL:TGZREIN:2021:79
Kinderarts wordt verweten dat hij zijn beroepstitel heeft gebruikt om een brief c.q. verklaring af te geven waarin hij observaties beschrijft die in de privésfeer zijn gedaan. De kinderarts heeft als vriend van de ex-partner van klaagster de rol van de ex-partner als vaderfiguur beschreven. In de brief benoemt hij dat hij ook kinderarts is en zijn observaties zijn deels gegeven vanuit zijn deskundigheid als kinderarts. De inhoud van de brief zou ondeskundig/niet objectief zijn en de kinderarts wist dat deze verklaring in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar ex-partner zou worden gebruikt. De RTG is in de eerste plaats van oordeel dat op het handelen van de kinderarts de tweede tuchtnorm van toepassing is, omdat de kinderarts de brief heeft geschreven mede in zijn hoedanigheid en deskundigheid als kinderarts.  Van handelen in uitsluitend de privésfeer zonder enig verband met de individuele gezondheidszorg is geen sprake, omdat de kinderarts in de brief twee keer schrift dat hij zich als kinderarts ernstige zorgen maakte. De eerste tuchtnorm is niet van toepassing, omdat de kinderarts geen zorg aan klaagster of een andere betrokkene in de zaak verleende. Het RTG oordeelt dat de kinderarts niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk (kinder)arts betaamt door professionele hoedanigheid in te zetten. De brief was gericht aan de advocaat van de ex-partner. Kinderarts had kunnen en moeten beseffen dat de brief in de gerechtelijke procedure zou worden ingebracht. Klacht gegrond. Waarschuwing. Bij het opleggen van de maatregel houdt het RTG er rekening meer dat de kinderarts zich toetsbaar heeft opgesteld en dat hij heeft verklaard dat hij in de toekomst in een dergelijk geval anders zou handelen.

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:49
Klacht over een door beklaagde afgelegde verklaring over het kind van klaagster in relatie tot de omgang met vader. In de adressering bovenaan de verklaring staat onder de naam van beklaagde geschreven “Huisarts”. Beklaagde stelt dat zij een verklaring als ‘onafhankelijk arts’ heeft opgesteld. Beklaagde geeft over de situatie in haar verklaring een eigen oordeel. Het RTG overweegt dat beklaagde op grond van de KNMG richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ als onafhankelijk arts een verklaring kan afgeven over een medische situatie die binnen zijn expertise valt, maar in deze verklaring geeft beklaagde geen oordeel over een dergelijke medische situatie. Beklaagde geeft in haar verklaring een eigen oordeel. Zij verklaart immers dat de gedragsproblemen voortkomen uit het feit dat het kind de vader mist en dat de contacten te kort zijn. Daarmee heeft beklaagde zich naar het oordeel van het RTG begeven op een terrein dat niet tot haar expertise als (huis)arts behoort. Dat zij heeft aangegeven dat zij ‘geen kinderpsycholoog’ is, geeft aan dat beklaagde zelf ook weet dat dit haar deskundigheid te buiten gaat. Het gaat naar het oordeel van het RTG dan ook niet aan daarover – in de woorden van beklaagde – ‘iets te roepen’ in een verklaring als onafhankelijk arts. Het handelen van beklaagde is niet professioneel. Dat het naar zeggen van beklaagde een vriendendienst was maakt het voorgaande niet anders, reeds niet omdat betrokkene deze verklaring niet kenbaar als ‘vriend’ heeft opgesteld maar zich daarin ‘onafhankelijk arts’ noemt, wat zij, gelet op de persoonlijke relatie met de vader ontegenzeggelijk niet was. Gegrond, berisping. Bij het opleggen van de maatregel acht het RTG van belang dat beklaagde al eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en er geen blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in het verkeerde van haar handelen in deze zaak.

Vergelijk: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:149, waarin het RTG oordeelde dat de huisarts bij het afgeven van de verklaring wel volgens de normen van de KNMG richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ had gehandeld, nu hij een geneeskundige verklaring heeft opgesteld over een persoon die geen patiënt van hem is. Het feit dat er sprake is van een familierechtelijke relatie, maakt naar het oordeel van het RTG op zichzelf ook niet dat beklaagde de geneeskundige verklaring niet had mogen opmaken. Gesteld noch gebleken is dat de geneeskundige verklaring een onjuiste weergave bevat van hetgeen door beklaagde is waargenomen.

Grensoverschrijdend gedrag

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:44
Klacht tegen gz-psycholoog ingediend door (ex-)werkgever wegens grensoverschrijdend gedrag. Beklaagde meldt eigener beweging bij haar leidinggevende dat zij uiting heeft gegeven aan haar verliefde gevoelens voor een cliënt. Zij heeft zich onder behandeling gesteld, acht zich op dit moment niet in staat om in de GGZ te werken en erkent het foutieve van haar handelen. Het RTG overweegt dat de verweten gedragingen als uitgangspunt een zware maatregel rechtvaardigen, waarbij een voorwaardelijke schorsing voor de hand ligt. Bij het opleggen van een passende maatregel moeten echter alle omstandigheden meewegen. Bij het opleggen van de maatregel weegt het RTG mee dat de gz-psycholoog heeft erkend dat zij fout heeft gehandeld en dat zij daar volledig verantwoordelijk voor is. Daarnaast weegt het RTG mee dat de gz-psycholoog blijk heeft gegeven van reflecterend vermogen, dat zij inzicht heeft getoond in het foutieve van haar handelen, dat zij daarin een oprechte heeft gemaakt en dat zij wil heeft getoond om zich verder te blijven ontwikkelen. Het RTG acht het risico op herhaling zeer gering. Het RTG acht de klacht gegrond en legt een berisping op, daarbij rekening houdend met alle omstandigheden.

Meestal legt het RTG voor grensoverschrijdend gedrag een zwaardere maatregel op, zoals de maatregel van een (on)voorwaardelijke schorsing op, zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:108 en ECLI:NL:TGZREIN:2021:76

Zie ook deze blog: https://www.kbsadvocaten.nl/intellectueel-wist-ik-het-wel-maar-emotioneel-niet/

Onvoldoende informatie/informed consent

ECLI:NL:TGZRGRO:2021:45
Klacht tegen neuroloog. Beklaagde heeft bij klaagster een lumbaalpunctie verricht om te onderzoeken of er sprake was van een neuroborreliose. Na deze punctie had klaagster geen aandrang voor mictie en ook geen passagegevoel bij mictie. Daarnaast gaf zij pijn aan in de rug en toenemende doofheid van het linkerbeen. Op een nog diezelfde dag gemaakte (spoed)MRI waren degeneratieve veranderingen van de LWK zichtbaar met op niveaus L3-L4 en L4-L5 een stenose. De klacht ziet onder meer op het informed consent voorafgaand aan de punctie. Vanwege de coronamaatregelen vond het spreekuur telefonisch plaats. De gebruikelijke verstrekking van de informatiefolder waarin ook de mogelijke risico’s worden vermeld is er bij ingeschoten. Klaagster meent dat zij vooraf geïnformeerd had moeten worden over de bij haar ontstane complicaties. Interessant is dat het college het niet verstrekken van de informatiefolder niet verwijtbaar acht, omdat het de beginfase van de pandemie betrof, waarin met nog volop bezig was de praktijkvoering aan te passen aan de maatregelen. De complicaties die zich bij klaagster hebben voorgedaan doen zich echter zeer zelden voor en waren dus niet te verwachten. Hoewel het aanbeveling verdient om in het algemeen de patiënt zo goed mogelijk inzicht te verschaffen in wat hij te verwachten heeft, zeker indien de complicaties ernstig zijn, bestaat geen rechtsplicht daartoe, indien de kans op complicaties geringer is dan 1%, aldus het college. Uit de literatuur over dit onderwerp blijkt dat de incidentie van de na de punctie ontstane beenklachten kleiner dan 1% is. Beklaagde treft geen verwijt dat hij klaagster hierover niet vooraf heeft geïnformeerd. Ook overigens slaagt de klacht niet. Klacht ongegrond.

Overige klachten

ECLI:NL:TGZRSGR:2021:152
Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Beklaagde heeft een lijkschouw verricht bij de vader van klager. Klager verwijt beklaagde onder meer dat hij ten onrechte COVID-19 als doodsoorzaak heeft genoteerd op het Doodsoorzaakverklaring-formulier. Het RTG stelt voorop dat een onjuist geformuleerde doodsoorzaak op zichzelf onvoldoende is om de huisarts een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken. Indien de wijze waarop de huisarts tot zijn oordeel is gekomen in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht, kan een klacht pas slagen. De huisarts heeft de informatie van de triagiste, dat de patiënt vier dagen daarvoor positief was getest op Covid-1,9 bij zijn beoordeling kunnen betrekken. De huisarts is op grond van de hem ter beschikking staande informatie en zijn onderzoek in redelijkheid tot de gestelde doodsoorzaak kunnen komen. Het overige klachtonderdeel is ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Zie ook deze blog: https://www.kbsadvocaten.nl/de-schouwarts-en-covid-19/

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:115
Verweerster is werkzaam als huisarts en praktijkhoudster. In deze zaak werd verweerster aangesproken in haar hoedanigheid van praktijkhoudster. Klaagster staat ingeschreven als patiënt bij een collega van verweerster. Klaagster is in 2016 driemaal gezien door twee verschillende huisartsen die als waarnemer in de praktijk van verweerster werkzaam zijn. Tegen deze waarnemers heeft klaagster ook tuchtklachten ingediend, met het verwijt dat zij de diagnose “sudden deafness” hebben gemist. Verweerster heeft in dit kader zelf geen direct patiëntcontact met klaagster gehad. Volgens klaagster heeft verweerster als praktijkhoudster een passieve houding aangenomen nadat zij bekend was geworden met de gemiste diagnose en de ernstige gevolgen daarvan. Volgens klaagster had verweerster stappen moeten ondernemen en nader onderzoek moeten (laten) verrichten (o.a. een calamiteitenmelding). Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van een calamiteit is naar het oordeel van het college geen sprake, omdat de gebeurtenis geen betrekking had op de ‘organisatie van de zorg’. Verweerster heeft de situatie van klaagster binnen de praktijk voldoende kenbaar gemaakt en besproken. Verweerster hoefde geen contact op te nemen met klaagster, omdat de behandelend artsen dit zelf al hadden gedaan. Naar het oordeel van het college heeft verweerster niet in strijd met de KNMG-handreiking ‘Omgaan met medische incidenten en klachten’ gehandeld. Het college wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Zie ook deze blog: https://www.kbsadvocaten.nl/weetje-van-de-week/

Ontvankelijkheid

ECLI:NL:TGZRAMS:2021:123
Klager, zelf arts, heeft een klacht ingediend tegen de medisch manager van het centrum waar hij werkzaam was. Klager neemt het de medisch manager (verweerster) kwalijk dat zij met haar telefoontje en voicemailbericht onzorgvuldig heeft gehandeld, met het risico dat uitvoering van de door klager geplande werkzaamheden uitgesteld moest worden. De gemachtigde van verweerster heeft primair het verweer gevoerd dat de klacht (kennelijk) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen sprake is van een concreet eigen belang dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Het door klager gestelde belang van de patiëntenzorg is niet alleen slechts hypothetisch geschonden, maar betreft voorts ook een afgeleid belang, te weten het belang van de patiënt in kwestie. Klager kan volgende de gemachtigde niet als ‘rechtstreeks belanghebbende’ bij de klacht worden aangemerkt. Subsidiair heeft de gemachtigde aangevoerd dat de klacht kennelijk ongegrond moet worden verklaard. De voorzitter heeft beslist dat het handelen niet geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg én dat de arts zich bij haar handelen niet heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij haar hoedanigheid als BIG-geregistreerde hoort. Verweerster heeft het bewuste telefoontje gepleegd als manager van het centrum, die klager mededeling wilde doen van een beslissing van het bestuur. Het feit dat verweerster ook BIG-geregistreerd is, speelde daarbij geen rol. Voor de bewuste mededeling was ook geen BIG-registratie als arts vereist. Het tuchtrecht is bovendien niet bedoeld om (arbeids-)geschillen op te lossen of daarmee samenhangende kwesties te berechten. De voorzitter heeft beslist dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

vorige overzicht

Nieuwsbrief

Altijd up to date?

Blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Schrijf je in!

Scroll naar boven